Tag archieven: blauwe lijst

Grote onzekerheid over huurverhogingsregelingen voor de vrije sector

Of huurverhogingsregelingen in huurcontracten voor de vrije sector nu wel of niet door de beugel kunnen houdt vrijwel geheel verhurend Nederland sinds vorig jaar flink bezig. De rechtbank Amsterdam heeft daarin, als eerste rechtbank in Nederland, een buitengewoon strenge nieuwe opvatting over gepresenteerd in zijn vonnissen in 2023. Een enkele rechtbank lijkt de rechtbank Amsterdam daarin te volgen, maar er zijn ook rechtbanken die dat niet doen. We weten wel wat volgens de Amsterdamse rechtbank niet door de beugel kan. Maar wat dan wel? Moeten standaard huurcontracten aangepast worden? En zo ja, hoe dan? Het is onzekerheid troef. Hoe nu verder?

Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

De rechtbank Amsterdam heeft in een tussenvonnis van 11 januari 2024 prejudiciële vragen geformuleerd voor de Hoge Raad. Het voornemen daartoe had de rechtbank al in oktober 2023 geuit. Huurder en verhuurder mochten daar hun zegje over doen met het tussenvonnis van 11 januari 2024 als resultaat. Dat heeft in elk geval opgeleverd dat er één zeer belangrijke extra vraag is toegevoegd aan het eerdere voornemen. Die vraag raakt zelfs de kern van de problematiek en luidt kort gezegd als volgt: Is het in strijd met Europees recht, indien in de huurovereenkomst staat dat de huur jaarlijks wordt verhoogd op basis van de inflatie (CPI-index) plus een opslag van maximaal 3%. Eigenlijk onbegrijpelijk dat de rechtbank deze vraag niet al in haar voornemen had geformuleerd.

Twijfels bij de rechtbank Amsterdam?

Weliswaar houdt de rechtbank vast aan haar standpunt in eerdere vonnissen maar het was dan ook niet te verwachten dat de rechtbank dat standpunt ineens zou loslaten. Enerzijds overweegt de rechtbank dat elke opslag met een zeker gemaximeerd percentage in strijd is met de Europese richtlijn, maar anderzijds realiseert de rechtbank zich kennelijk dat haar standpunt wel erg rigide is en dat daarmee elke (noodzakelijke) flexibiliteit uit de huurontwikkeling wordt gehaald, want de rechtbank voegt eraan toe dat “…het denkbaar zou zijn dat een geringe forfaitaire opslag niet zonder meer oneerlijk is.” Krabbelt de rechtbank hier terug van haar beleid, zoals zij eerder heeft gedaan bij het beding over de incassokosten?

Dubbele moraal bij de rechtbank?

De rechtbank herhaalt haar standpunt dat, indien in het contract een CPI-beding staat en een opslagpercentage, je die twee bedingen gezamenlijk moet beoordelen en dus niet afzonderlijk. En dat betekent volgens de rechtbank dat indien het opslagbeding als oneerlijk wordt gekwalificeerd, ook het CPI-beding oneerlijk en dus ongeldig is, onder meer omdat: “…in de praktijk wordt bij de aanzegging van de jaarlijkse huurverhoging geen onderscheid gemaakt tussen het indexdeel en het opslagdeel. Alleen daarom al is niet relevant of aan de indexverhoging een andere ratio ten grondslag zou liggen dan aan de opslag of dat er verschillende rechtsgevolgen aan verbonden zouden zijn. ….

Wat merkwaardig is aan deze redenering is dat de rechtbank de wijze waarop de verhuurder in de praktijk omgaat met de jaarlijkse huurverhoging hier als relevant oordeelt, terwijl de rechtbank tegelijk in alle uitspraken tot nu toe heeft geoordeeld dat niet relevant is hoe de verhuurder omgaat met het huurverhogingsbeding, omdat volgens de Europese regelgeving het beding sec moet worden beoordeeld op het moment van het sluiten van de huurovereenkomst. Het lijkt erop dat de rechtbank argumenten zoekt die hem uitkomen,

De overige vragen die de rechtbank gaat voorleggen aan de Hoge Raad had zij ook al in het tussenvonnis van 5 oktober 2023 geformuleerd en gaan vooral over de gevolgen van een beding dat oneerlijk is geoordeeld.

Hoe lang gaat deze onzekerheid nog duren?

We zullen moeten afwachten hoe de Hoge Raad hierover oordeelt. En dat afwachten kan nog wel eens poos duren, omdat niet kan worden uitgesloten dat de Hoge Raad de vragen op zijn beurt doorspeelt naar de Europese rechter, het Europese Hof van Justitie in Luxemburg. Dan kan het zomaar nog twee jaar duren.

Gevolgen van de onzekerheid

Dat is buitengewoon schadelijk, omdat geen enkele verhuurder nu weet waar hij/zij aan toe is. In de eerste plaats: hoe moet worden omgegaan met huurders die een huurachterstand hebben? De rechtbank Amsterdam schort nu al zaken op totdat de prejudiciële vragen zijn beantwoord. En misschien is er wel een huurvoorstand zoals in de Bouwinvestzaak.

En wat moet nu worden opgenomen in nieuw te sluiten huurcontracten? Moet gekozen worden voor de veilige weg: een huurverhoging die uitsluitend gebaseerd is op de geldontwaarding (CPI). Of kan daarbij een opslag worden toegepast? Zo ja, welk percentage? En moet die opslag dan worden onderbouwd in het huurcontract? En, als een opslagpercentage  niet als maximaal percentage wordt opgenomen, maar als een vast percentage: gaat het dan om een kernbeding dat niet op grond van de Europese richtlijn kan worden getoetst? Deze laatste vraag gaat de Amsterdamse rechtbank overigens volledig uit de weg.

Wij merken in onze contacten met verhuurders dat de onzekerheid die het gevolg is van de nieuwe lijn van de Amsterdamse rechtbank velen erger vinden dan die nieuwe lijn zelf. De rechtbank realiseert zich mogelijk niet half wat zij heeft aangericht in ons land.

Prejudiciële vragen over reikwijdte en gevolgen vernietiging oneerlijk huurverhogingsbeding

Sinds 2023 hanteert de rechtbank Amsterdam, vooralsnog als enige rechtbank in Nederland, nieuw beleid met betrekking tot de toetsing van huurverhogingsbedingen in huurovereenkomsten voor woonruimte aan de Europese richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke handelsbedingen in consumentenovereenkomsten “hierna: de Richtlijn”. Die toetsing dient volgens de rechtbank ambtshalve te geschieden, dus ook indien de huurder er geen beroep op doet en in verstekzaken. Indien een huurverhogingsbeding volgens de rechtbank in strijd is met de richtlijn, dan moet het beding in zijn geheel vernietigd worden. Partiële vernietiging, herziening of terugvallen op een wettelijke regeling is niet mogelijk.

De richtlijn dateert al van 1993. Pas sinds enkele jaren is in de rechtspraak duidelijk geworden dat deze Richtlijn ook van toepassing is op huurcontracten. Bij de richtlijn zit een bijlage met voorbeelden van oneerlijke bedingen: de zogenoemde blauwe lijst.

Uitspraak kantonrechter Amsterdam 3 augustus 2023

Op 3 augustus 2023 heeft de rechtbank Amsterdam een uitspraak gewezen die voor veel ophef heeft gezorgd. De kantonrechter oordeelde in een huurincassozaak kort gezegd dat het contractuele huurprijswijzigingsbeding, waarin stond dat de verhuurder (Bouwinvest) het recht heeft om de huurprijs jaarlijks te verhogen met maximaal 5% boven op de inflatiecorrectie (volgens de CPI-index), een oneerlijk beding is in de zin van de Europese Richtlijn 93/13, met als gevolg dat de gehele bepaling volledig buiten toepassing moet worden gelaten.

De kantonrechter concludeert dat de verhuurder nooit een beroep op het huurprijswijzigingsbeding heeft kunnen doen, zodat de huurprijs gedurende de looptijd van de huurovereenkomst nimmer is verhoogd en de huurprijs terugvalt naar de aanvangshuurprijs uit 2005. Dit betekent dat de huurprijs ook in de toekomst nooit meer kan worden verhoogd.

In deze zaak was daardoor geen sprake van een huurachterstand (zoals de verhuurder bij dagvaarding had gevorderd) maar van een forse huurvoorstand, zodat de huurder een vordering had op zijn verhuurder in plaats van andersom.

Gevolgen uitspraak

De financiële gevolgen van deze uitspraak zijn voor verhuurders onvoorstelbaar groot en kan onder meer leiden tot aantasting van het directe rendement bij de verhuur van woningen, mogelijk ook leidend tot structurele verliezen en faillissementen. Huurovereenkomsten worden vaak voor langere tijd aangegaan, hetgeen aanzienlijke terug te vorderen bedragen kan opleveren.

Prejudiciële vragen

De rechtbank Amsterdam lijkt deze ernstige gevolgen te overzien (en is kennelijk ook niet helemaal zeker of haar beleid rechtens volledig juist is) want zij heeft op 5 oktober 2023 in twee tussenuitspraken (zie uitspraak 1 en uitspraak 2) het voornemen geuit haar beleid via aan de Hoge Raad te stellen prejudiciële vragen te doen toetsen. Deze vragen kunnen als volgt worden samengevat:

Vraag 1:
Als een huurverhogingsbeding deels voorziet in een verhoging op grond van de wettelijke regeling en deels in een extra huurverhoging die als oneerlijk is aan te merken, moet het beding dan in zijn geheel vernietigd worden, of is alleen het oneerlijke deel vernietigbaar?

Vraag 2:
Vervalt bij een oneerlijk huurverhogingsbeding de verschuldigdheid van iedere verhoging vanaf aanvang huurovereenkomst en voor de toekomst?

Vraag 3:
Moet de rechter in zo’n geval – ook als de huurder zich niet gemeld heeft in de procedure – zelf nagaan wat er vanaf het begin van de huurovereenkomst te veel is betaald en dat bedrag aftrekken van de gevorderde huurachterstand?

Vraag 4:
Kan de verhuurder zich beroepen op verjaring, wanneer de huurder de te veel betaalde huurverhogingen terugvordert?

Vraag 5:
Is er een andere grond om een beperking te stellen aan de periode waarover de huurder de ten onrechte betaalde huurverhogingen kan terugvorderen?

De procespartijen mogen zich nu eerst uitlaten over deze vragen waarna de kantonrechters beslissen of en zo ja, welke vragen aan de Hoge Raad worden gesteld. Het is afwachten hoe de Hoge Raad de vragen zal beantwoorden. Wij houden u uiteraard op de hoogte.

Huurovereenkomsten en de blauwe lijst: wat zijn de risico’s en waar zitten die?

Huurovereenkomsten zijn net als andere overeenkomsten gebonden aan verschillende regels. Uit recente rechtspraak is gebleken dat de regels die gelden voor bedingen in huurovereenkomsten strenger zijn dan tot nu toe werd gedacht. De toepassing van de zogenaamde blauwe lijst uit een Europese richtlijn doet veel stof opwaaien en het is nog afwachten waar het stof neerdaalt.

De zwarte, de grijze en de blauwe lijst

In het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn lijsten opgenomen met bedingen die helemaal niet of waarschijnlijk niet in de algemene voorwaarden mogen worden opgenomen, omdat deze bepalingen oneerlijk (kunnen) zijn. De lijst met bedingen die helemaal niet in de algemene bepalingen mogen worden opgenomen wordt ‘de zwarte lijst’ genoemd. De lijst met bedingen die niet per definitie verboden zijn, maar oneerlijk zouden kunnen zijn, wordt ‘de grijze lijst’ genoemd. Het gaat hier om algemene voorwaarden (de ‘kleine lettertjes’) die bedrijven eenzijdig opleggen aan consumenten als zij iets kopen (bv. op het internet) of een dienst afnemen.

Naast de zwarte en de grijze lijst is er ook een ‘blauwe lijst’. De blauwe lijst is opgenomen in de Europese richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke handelsbedingen in consumentenovereenkomsten. Deze richtlijn is al in 1993 vastgesteld, maar heeft de afgelopen jaren aandacht gekregen in het kader boetebedingen in huurovereenkomsten. De blauwe lijst is een indicatieve en niet limitatieve lijst van bedingen waarbij ‘het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de [huurder] aanzienlijk verstoort‘. Een beding dat voorkomt op de blauwe lijst mag daarom niet in een huurovereenkomst worden opgenomen.

Toepassingsbereik van de blauwe lijst

De blauwe lijst is niet op iedere huurovereenkomst van toepassing. Voor de toepassing van de blauwe lijst gelden een aantal voorwaarden. Ten eerste moet het gaan om standaardbedingen, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld. Dit zijn bedingen die zijn opgenomen in de algemene voorwaarden of bedingen die zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, terwijl het beding niet de kern van de huurovereenkomst aangeeft.

Ten tweede moet het gaan om een huurovereenkomst tussen een professionele verhuurder en een niet-professionele natuurlijke persoon als huurder. Op huurovereenkomsten tussen twee professionele partijen is de blauwe lijst dus niet van toepassing. Op huurovereenkomsten tussen een huurder en niet professionele verhuurder is de blauwe lijst ook niet van toepassing. Waar hierbij de grens ligt tussen een professioneel verhuurder en een niet-professionele belegger/verhuurder is nog niet helemaal uitgekristalliseerd in de rechtspraak.

Een derde voorwaarde is dat het moet gaan om een huurovereenkomst die is gesloten na 31 december 1994. Op oudere huurovereenkomsten is de blauwe lijst dus niet van toepassing.

Toetsing aan de blauwe lijst door de rechter

Omdat het bij de blauwe lijst gaat om Europese regelgeving is de nationale rechter verplicht bedingen uit huurovereenkomsten ambtshalve aan die lijst te toetsen. Dit betekent dat de rechter in een geschil over een huurovereenkomst altijd verplicht is om uit eigen beweging te kijken of de bedingen waarop het geschil betrekking heeft mogelijk in strijd zijn met de blauwe lijst. De rechter toetst dit ook als een huurder geen beroep doet op mogelijke strijd van een beding met de blauwe lijst.

Onverbindend wegens strijd met de blauwe lijst

In het geval dat de rechter oordeelt dat een beding in strijd is met de blauwe lijst is de rechter verplicht het beding in het geheel onverbindend te verklaren. Dat betekent dat het beding nooit heeft bestaan en dat partijen (in beginsel) alles moeten terugdraaien wat sinds de aanvang van de overeenkomst is gebeurd ter uitvoering van dat beding. Of een beding daadwerkelijk op een oneerlijke wijze is uitgepakt, is voor de toetsing aan de blauwe lijst niet relevant. Het is dus een theoretische.

In het algemeen kan worden gesteld dat een beding sneller in strijd is met de blauwe lijst naarmate het rechten toekent aan de verhuurder of verplichtingen oplegt aan de huurder in meer absolute bewoordingen. Een absoluut recht van verhuurder om ‘in alle gevallen’ ‘alle kosten’ op een huurder te verhalen is bijvoorbeeld eerder in strijd met de blauwe lijst dan een recht om ‘kosten die een verhuurder redelijkerwijs maakt voor het opruimen van door verhuurder achtergelaten spullen’ op de huurder te kunnen verhalen ‘voor zover deze kosten niet op andere wijze zijn vergoed’.

Boetebedingen

Een beding dat tot doel of gevolg heeft een huurder, die een verplichting niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen is in strijd met de blauwe lijst. Een boetebeding mag daarom niet onevenredig toegepast kunnen worden, anders wordt dit beding door de rechter onverbindend verklaard.

Bij boetebedingen is het volgens de rechter noodzakelijk om voor overtredingen die verschillen in zwaarte ook verschillende boetes op te leggen. Bij een ernstigere overtreding mag een hogere boete worden opgelegd. Ook is het van belang om boetes te maximeren. Boetes die per dag worden opgelegd, zonder dat een maximum boetebedrag is opgenomen, kunnen in beginsel oneindig hoog oplopen en zullen door de rechter doorgaans in strijd geacht worden met de blauwe lijst.

Wanneer geen boetemaximum is opgenomen of wanneer voor meerdere overtredingen die (sterk) in aard of ernst van elkaar verschillen dezelfde boete kan worden opgelegd, kan een boetebeding voor al die overtredingen onverbindend verklaard worden. Ook op ernstige overtredingen, waarvoor de boete wel evenredig zou zijn, is het boetebeding dan niet van toepassing.

Huurverhogingsbedingen

Een ander type beding dat in strijd kan zijn met de blauwe lijst is een huurverhogingsbeding. De blauwe lijst sluit niet uit dat een huurverhogingsbeding wordt opgenomen, maar beperkt wel de mogelijkheden van een dergelijk beding. Een huurprijsverhogingsbeding dat is beperkt tot een jaarlijkse prijsindexering (om de geldontwaarding bij te houden), op een duidelijk voorgeschreven wijze, is in ieder geval toegestaan.

Indien bovenop het huurprijsverhogingsbeding ook aan aanvullend verhogingspercentage wordt afgesproken kan het beding in strijd zijn met de blauwe lijst. Van strijd met de blauwe lijst is eerder sprake naarmate de huurder in een zwakkere positie wordt gebracht ten opzichte van de verhuurder. In welke gevallen een huurverhogingsbeding in strijd is met de blauwe lijst moet nog verder in de rechtspraak worden uitgekristalliseerd.

De huurverhogingsbedingen die tot nu toe zijn gesneuveld wegens strijd met de blauwe lijst bevatte telkens een aantal elementen op grond waarvan ze in strijd met de blauwe lijst werden geacht. Deze elementen zijn de volgende:

  • de exacte hoogte van de aanvullende huurverhoging staat op voorhand niet vast omdat alleen een maximumpercentage wordt genoemd;
  • het is niet transparant vastgelegd in welke omstandigheden de aanvullende huurverhoging kan worden doorgevoerd;
  • de huurverhoging kan ook worden doorgevoerd als dit niet op voorhand aan de huurder is medegedeeld;
  • de huurder heeft geen reële mogelijkheid de huur op te zeggen naar aanleiding van de aanvullende huurverhoging en voordat deze wordt doorgevoerd; en
  • de huurprijs kan in geen enkel geval naar beneden worden aangepast.

Een huurprijsbeding waarin een toegestane prijsindexering is opgenomen én een met de blauwe lijst strijdig aanvullend percentage wordt in het geheel onverbindend verklaard door de rechter. Dit leidt ertoe dat dus ook de, in beginsel toegestane, prijsindexering niet van toepassing is. De door de huurder verschuldigde huurprijs is dan gelijk aan de aanvangshuurprijs en wordt geacht nooit, rechtsgeldig, te zijn verhoogd. In het meest extreme geval kan een huurder daardoor flinke bedragen terugvorderen aan te veel betaalde huur door de jaren heen. Gelet op de meest recente rechtspraak is het opnemen van een mogelijkheid tot aanvullende huurverhoging niet zonder risico, maar lijkt een aanvullende huurverhoging ook niet geheel uit te worden gesloten binnen de kaders van de rechtspraak.

Het ROZ-model

Voor boetebedingen heeft het ROZ-model ‘Huurovereenkomst Woonruimte’ (hierna: ROZ-model) al wel rekening gehouden met de blauwe lijst, door voor verschillende overtredingen ook verschillende boetes op te leggen en de op te leggen boetes te maximeren. Of alle boetebedingen, gelet om de meest recente rechtspraak over dit onderwerp, nog steeds standhouden in het licht van de blauwe lijst is nog onzeker.

Het huurprijsverhogingsbeding uit het ROZ-model lijkt op het eerste oog de toetsing aan de blauwe lijst niet te kunnen doorstaan. In het ROZ-model is de huurprijsindexering opgenomen in hetzelfde beding als de mogelijkheid tot aanvullende huurprijsverhogingsbeding en is voor de aanvullende huurprijsverhoging een maximum opgenomen in plaats van een vast bedrag. Het opnemen van dit beding lijkt, gelet op de meest recente rechtspraak over dit onderwerp, zeer risicovol.

Mogelijkheid van terugvallen op nationale regelgeving

In het geval dat een beding in strijd wordt geacht met de blauwe lijst moet het beding geacht worden nooit te hebben bestaan. In dit kader heeft de Europese rechter  in de ‘Dexia NL’ uitspraak (ECLI:EU:2021:68) bepaalt dat het niet mogelijk is een nationale bepaling van aanvullend recht voor het strijdige beding in de plaats te stellen. Deze uitspraak is vervolgens door een aantal Nederlandse rechters geïnterpreteerd. De Nederlandse rechter gaat er nu vanuit dat als sprake is van een oneerlijk beding ’terugvallen op een wettelijke regeling op dit punt niet mogelijk is’ (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2023:3229, r.o. 17). Dit is een vergaande interpretatie waarvoor geen grond bestaat in enig wettelijk voorschrift of in de Europese rechtspraak.

Deze interpretatie van een aantal Nederlandse rechters is zelfs niet in lijn met de ‘Caixa’ uitspraak (ECLI:EU:C:2020:578, r.o. 49 t/m 55) van de Europese rechter. Uit de ‘Caixa’ uitspraak vloeit voort dat het wel mogelijk is om terug te vallen op nationaal regelend recht in het geval dat een beding achterwege gelaten moet worden wegens strijd met de blauwe lijst. Als een beding geacht moet worden nooit te hebben bestaan, doet dit immers niet af aan het nationale recht; dat blijft immers gewoon bestaan.

Tussen Dexia-uitspraak en de Caixa-uitspraak bestaat een nuance die door de Nederlandse rechter (nog) niet is erkend. Het gaat erom dat het achterwege laten van een beding geen (rechts)gevolgen mag hebben, zoals een wettelijk recht op schadevergoeding voor de professionele partij ten overstaan van de niet-professionele partij. In de Dexia-uitspraak werd om die schadevergoeding gevraagd en deze werd afgewezen. Echter volgt uit de Caixa-uitspraak dat dit niet betekent dat het niet mogelijk is om terug te vallen op een wettelijke regeling over de verdeling van bepaalde kosten, in het geval dat een kostenverdelingsbeding is vernietigd wegens strijd met de blauwe lijst.

Tot slot

De blauwe lijst met oneerlijke bedingen is van toepassing op huurovereenkomsten van professionele verhuurders en kan voor hen vergaande gevolgen hebben. Dat de rechtspraak met betrekking tot de toepassing van de blauwe lijst nog volop in ontwikkeling is brengt risico’s met zich mee, maar biedt ook kansen voor verhuurders.

Enerzijds is goed mogelijk dat meer bedingen in strijd met de blauwe lijst geacht gaan worden. Het is voor verhuurders daarom van groot belang om zorgvuldig opgestelde bedingen in hun huurovereenkomsten op te nemen.

Anderzijds kunnen de huidige uitspraken genuanceerd worden en is het goed mogelijk dat een enkele Nederlandse rechter de richtlijn overijverig heeft toegepast. Wij vermoeden dat enkele Nederlandse rechters daarmee voorbij zijn geschoten aan het doel dat de Europese regelgever heeft beoogd te bewerkstelligen. Wij zien daarom nog kansen op de Nederlandse rechtspraak over de blauwe lijst aan te vechten.

Bij Hielkema & co zijn wij aan de slag gegaan met een analyse van diverse modelhuurovereenkomsten, mede in het licht van de blauwe lijst. Hielkema & co heeft haar eigen Model huurovereenkomsten ook grondig getoetst aan (onder meer) de blauwe lijst en de Wet goed verhuurderschap. Dat heeft een geheel nieuwe set volledig geactualiseerde Model huurovereenkomsten voor verschillende situaties opgeleverd. U kunt onze Modellen bestellen door een mail te sturen naar info@hielkemaco.nl

Voor vragen over de blauwe lijst of over de toelaatbaarheid van bedingen in uw huurovereenkomst kunt u contact opnemen met ons kantoor.