Signaleringen

Nieuwe advocaat

Wout-Jeroen Leenders zal met ingang van 1 september in dienst komen bij Hielkema & co. Wout-Jeroen heeft al enkele jaren ervaring als advocaat en hij is zeer deskundig in het bestuursrecht. Hij weet de weg binnen de gemeentelijke overheid, mede omdat hij jarenlang heeft gewerkt bij verschillende gemeenten. Hij is er achter gekomen dat hij toch liever als advocaat mensen van dienst is.

Naast het huurrecht kunt u Wout-Jeroen dus ook inschakelen als u bestuursrechtelijke vragen heeft. Denk aan het aanvragen van vergunningen, bezwaar maken tegen besluiten van de gemeente of alle perikelen rondom woningdelen. Wout-Jeroen is met zijn kennis een versterking van ons team.

Meldplicht verhuur Airbnb

Per 1 oktober 2017 komt er een meldplicht voor verhuur van woningen via Airbnb. Voor het niet melden kan een boete van € 6.000,- worden opgelegd. Jeroen Groenewoud zei hierover al tegen AT5 dat het onterecht is als de woningeigenaar een boete zou krijgen als de huurder van zijn woning illegaal onderverhuurt via Airbnb. Zie de link naar het bericht op AT5.

Nieuw memo huurrecht 2017/2018

Onlangs is het nieuwe memo huurrecht voor de jaargang 2017/2018 uitgekomen. Het memo huurrecht is een handzaam boekje met daarin alle wettelijke regelingen met betrekking tot de huur en verhuur van woon- en bedrijfsruimten, plus een beknopte toelichting daarop. Het boekje is samengesteld door Huib Hielkema, mr. H.E.M. Vrolijk en prof.mr. M.H. Wissink. Ook Anne Maren Langeloo heeft een gedeelte van de toelichting voor haar rekening genomen. Het boek is te bestellen bij Kluwer.

Geactualiseerde editie van SDU Commentaar Huurrecht

Binnenkort verschijnt de geheel geactualiseerde editie Huurrecht van de serie SDU Commentaar. SDU Commentaar Huurrecht is een handzaam boek bevattende alle wettelijke regelingen met betrekking tot huur en verhuur, dat per artikel uitgebreid is becommentarieerd door een aantal gezaghebbende auteurs. Tot het auteurscorps behoren onder andere Jeroen Groenewoud, Elsje de Bie en Anne Maren Langeloo van Hielkema & co. De redactie van het boek is in handen van Govert Kerpestein en Huib Hielkema.

Business meeting toeristische verhuur via online platforms als Airbnb

Hielkema & co organiseert in samenwerking met het VastgoedJournaal op dinsdagmiddag 10 oktober 2017 een Business Meeting over toeristische verhuur via online platforms als Airbnb, de gevolgen daarvan voor de woningmarkt en hoe woningeigenaren daarmee kunnen/moeten omgaan. Erik Verwey, voorzitter van Vastgoedmanagement NL (VGM NL) zal de nadelen, de voordelen en de mogelijke benadering van toeristische verhuur belichten. Daarna zal Huib Hielkema ingaan op de juridische aspecten van verhuur via online platforms als Airbnb. Hij zal daarbij vooral de Amsterdamse situatie onder de loep nemen.
U kunt zich hier opgeven voor de Business Meeting. Aldaar vindt u ook gedetailleerde informatie over de inhoud van het programma.

Lees ook: update woningdelen, 28 februari 2018

en: Airbnb huurwoning mag niet, 17 maart 2017

Gemeente Amsterdam geeft korting op hoge huren

De gemeente en verschillende woningcorporaties in Amsterdam schieten huurders met een laag inkomen te hulp. Het gaat om huurders die moeite hebben met het betalen van de huur, bijvoorbeeld omdat hun inkomen door baanverlies, scheiding of ziekte achteruit is gegaan of omdat zij destijds een woning zijn gaan huren die eigenlijk te duur (en dus niet passend) voor hen was.

Regeling Passende huur 2017

Al in 2016 konden huurders met een laag inkomen en een hoge huur via de Overgangsregeling passende huur 2016 van de gemeente Amsterdam achteraf een geldbedrag terug krijgen. Deze regeling is nu vervangen door de Regeling Passende huur 2017. Op grond van deze regeling wordt de maandelijks te betalen huurprijs door de woningcorporatie tijdelijk verlaagd. Een huurkorting dus.

De gemeente Amsterdam heeft hierover afspraken gemaakt met de Huurdersvereniging Amsterdam en de Amsterdamse woningcorporaties. De gemeente Amsterdam betaalt de door de woningcorporaties toe te passen huurkorting tot 2019. Daarna zullen de woningcorporaties de lasten van de korting op de huur zelf gaan dragen.

Huurkorting

Huurders moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen om per 1 augustus 2017 voor een huurkorting in aanmerking te komen. Het eerste vereiste is dat zij een sociale huurwoning huren van een Amsterdamse woningcorporatie. Daarnaast dient de de kale huur die zij betalen hoger te zijn dan € 592,55 per maand als er één of twee mensen op het adres wonen en hoger te zijn dan € 635,05 per maand als er drie of meer mensen op het adres wonen.

Ook moeten de huurders toestemming geven voor het delen van hun inkomensgegevens, zodat de woningcorporaties aan de hand daarvan kunnen berekenen welke huurkorting zij krijgen. Het kortingsbedrag is afhankelijk van de hoogte van hun huur, inkomen en huishoudsamenstelling.

Passende woning

Verhuizen naar een goedkopere woning lijkt natuurlijk een efficiënte oplossing voor te hoge huren, maar dat is in Amsterdam vanwege de lange wachttijden lang niet altijd een optie. De bij de regeling betrokken partijen willen dit nu ook makkelijker maken. Huurders die naar een kleinere woning willen verhuizen vanwege de kosten, moeten daartoe de mogelijkheid krijgen. Bij WoningNet zal geregeld worden dat eenpersoonshuishoudens in Amsterdam met een minimuminkomen, die in een voor hen te dure sociale huurwoning wonen van 70 m2 of meer en met minimaal vier kamers, met voorrang in aanmerking kunnen komen voor een kleinere goedkopere woning.

Ook kunnen corporaties zelf initiatieven hiertoe nemen, door huurders die bijvoorbeeld in hun eentje in een grote woning wonen een kleinere en goedkopere woning aan te bieden. Als huurders niet op zo’n aanbod ingaan, zullen zij ook geen beroep kunnen doen op de tijdelijke huurkorting.

Referentiepanden bij de huurprijsherziening: Is de bestemming van het pand bepalend?

Bij aanvang van een huurovereenkomst wordt tussen partijen een huurprijs afgesproken en vaak ook een indexeringsclausule. Stijging van de marktprijs van een huurobject gaat doorgaans echter toch sneller dan de overeengekomen huurprijs op basis van indexering stijgt. Bij een daling van de marktprijs is een indexeringsclausule voor een huurder zinloos. De huurder moet sowieso zelf actie ondernemen om een huurprijs omlaag te laten bijstellen. Bij bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW hebben partijen de mogelijkheid om de overeengekomen huurprijs te herzien via de procedure van de artikel 7:303 en 7:304 BW.

De procedure van artikel 7:303 en 7:304 BW

De procedure bestaat uit twee delen:

  1. Een deskundigenadvies;
  2. Huurprijsvaststelling door de rechter.

Partijen wijzen een deskundige aan die een advies uitbrengt over de aanbevolen hoogte van de huurprijs. Idealiter wijzen partijen samen een deskundige aan. Soms is in de huurovereenkomst al bepaald dat beide partijen een eigen deskundige aanwijzen en dat die deskundigen samen een derde deskundige aanwijzen. Indien partijen niet tot overeenstemming komen over de aan te wijzen deskundige(n) kan een van de partijen de rechter verzoeken een deskundige aan te wijzen. Dit zal doorgaans de partij zijn die de huurprijs wil herzien. De datum waarop dit verzoekschrift tot benoeming van de deskundige is ingediend geldt als de ingangsdatum van de toekomstige herziene huurprijs.

Als partijen of de rechter een deskundige of deskundigen hebben aangewezen zal er een deskundigenadvies volgen. Partijen hebben de mogelijkheid om hun kijk op de zaak toe te sturen aan de deskundige(n). Op basis van het advies van de deskundigen kunnen partijen in onderhandeling treden. Als partijen dan overeenstemming bereiken is het mogelijk dat het tweede deel van de procedure niet nodig is. Dan wordt er tussen partijen simpelweg een nieuw huurprijs overeengekomen. Als partijen er niet uitkomen, kunnen zij voor de rechter vorderen dat de rechter de huurprijs vaststelt. Partijen zijn pas ontvankelijk in een dergelijke vordering voor de rechter als zij een advies van een deskundige kunnen laten zien. Deel 2 van de procedure (vaststelling van de huurprijs door een rechter) kan dus alleen plaatsvinden als deel 1 (deskundigenadvies) is doorlopen. Ook kan nadere vaststelling van de huurprijs bij een huurovereenkomst voor bepaalde tijd pas gevorderd worden na afloop van de overeengekomen termijn. Bij een overeenkomst voor onbepaalde tijd kan vaststelling worden gevorderd als ten minste vijf jaar is verstreken na de laatste vaststelling van de huurprijs door partijen of de rechter.

Een rechter is niet gebonden aan het deskundigenadvies bij de vaststelling van de huurprijs. Indien de rechter van oordeel is dat het rapport niet voldoet aan de eisen dan zal zij het rapport naast zich neerleggen en waarschijnlijk een nieuw deskundigenonderzoek bevelen. Aan welke eisen het deskundigenrapport moet voldoen kom ik zo op. Als het rapport wel aan de eisen voldoet, zal de partij die daardoor in het nadeel is van goeden huize moeten komen om de rechter van het rapport te laten afwijken. Vaak wordt het advies gevolgd en de huurprijs vastgesteld op het door de deskundigen geadviseerde bedrag.

De eisen voor het deskundigen rapport c.q. referentie-eisen

De wet stelt geen eisen aan het deskundigenrapport, maar om het rapport bruikbaar te laten zijn voor een procedure moet het rapport wel voldoen aan de referentie-eisen waar de rechter rekening mee moet houden bij het vaststellen van een nieuwe huurprijs.

Bij de vaststelling van de huurprijs moet de rechter kijken naar het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, die zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. De rechter (en daarmee ook de deskundige) moet dus in de eerste plaats op zoek naar vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Hierbij moet het bij voorkeur gaan om panden zo dicht mogelijk bij het gehuurde die bouwkundig vergelijkbaar zijn. De vraag die in dit artikel aan de orde is, is of bij de keuze van de vergelijkingspanden de bestemming van die panden ook een rol speelt.

De bestemming van de vergelijkingspanden

Uitgangspunt is dat de bouwkundige staat van het pand bepalend is. De aard van het in het gehuurde geëxploiteerde bedrijf (en dus de bestemming van het gehuurde) en de aard van de in de vergelijkingspanden geëxploiteerde bedrijven zouden bij de huurprijsvaststelling geen rol moeten spelen. Dit geldt ook voor de hoogte van de huurprijs van die panden. Het gaat om de fysieke vergelijkbaarheid van het pand (HR 10 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2071).

Dit betekent echter niet dat de bestemming van een pand nooit een rol speelt. Als de bestemming van het pand tot uitdrukking komt in de bouwkundige gedaante van het pand speelt de bestemming namelijk wel een rol. Dat heeft de Hoge Raad in verschillende arresten bepaald.

In HR 25 oktober 1985 (NJ 1986,71 (Heineken / Dela)) was het volgende aan de orde. Heineken was huurster van twee horecapanden in Rotterdam, gelegen aan de zonzijde van een plein. De kantonrechter had een verzoek van verhuurster Dela tot verhoging van de huur toegewezen. De klachten van Heineken in hoger beroep gaan over de vraag of de panden die in de huurprijsvergelijking waren betrokken, kwalificeren als “vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse”. Aan de zonzijde van het plein zat uitsluitend horeca, aan de schaduwzijde zat uitsluitend detailhandel. De huurprijzen aan de zonzijde (horeca) waren lager dan die aan de schaduwzijde (winkels). De in de vergelijking betrokken panden waren gedeeltelijk gelegen aan de schaduwzijde van het plein (onder meer een kledingwinkel en een tabakswinkel). Heineken klaagt dat de kantonrechter geen rekening heeft gehouden met het verschil in bestemming van de panden. Volgens Heineken zijn de winkelpanden niet vergelijkbaar omdat aan de zonzijde horeca zit en aan de zuidzijde detailhandel. De Hoge Raad overwoog dat in art. 1632a oud (thans 7:303 BW) besloten ligt “dat voor de vraag of sprake is van vergelijkbare bedrijfsruimte met dergelijke verschillen in bestemming, voor zover zij niet tot uitdrukking komen in de bouwkundige gedaante van de betrokken bedrijfsruimten, geen rekening wordt gehouden”. In de conclusie van de Advocaat-Generaal bij dat arrest is overwogen: “Onder panden wordt verstaan: de gebouwde ruimte los van hun inrichting.

Twee jaar later heeft de Hoge Raad zijn beslissing uit 1985 bevestigd en geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van vergelijkbare bedrijfsruimte verschillen in bestemming alleen meetellen als zij tot uitdrukking komen in de bouwkundige gedaante (HR 6 maart 1987, NJ 1987, 971 [Lassen/Chan]).

Ook uit de parlementaire geschiedenis en de literatuur blijkt dat de bestemming van het gehuurde en de vergelijkingspanden geen rol speelt. Toen bij de parlementaire behandeling van de betreffende wetsbepaling werd gevraagd naar een nadere precisering van het begrip “vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse” antwoordde de minister: “Wij merken echter wel op, dat rekening houden met de aard van de activiteiten van de vestiging niet past in het systeem van de wet, dat alleen rekening houdt met de huurprijzen van vergelijkbare panden”.

Het komt erop neer dat vergelijkbaarheid van panden kan worden aangenomen, ook al worden in die panden andere bedrijven uitgeoefend dan in het pand waarvoor de huurprijs vastgesteld moet worden, tenzij het verschil in bestemming tot uitdrukking komt in de bouwkundige gedaante van het pand. Aan deze uitzondering zou voldaan kunnen zijn wanneer het betreft een bedrijfsruimte die specifiek is geconstrueerd als bijv. café-restaurant en voor geen ander doel bruikbaar kan worden gemaakt dan tegen lage kosten (Asserserie 5-IIA 2007/307).

De splitsing van de procedure voor herziening van de huurprijs is gesplitst in twee delen omdat de wetgever heeft beoogd dat de procedures bij de rechter minder vaak nodig zouden zijn als er eerst een deskundigenadvies zou worden uitgebracht. Partijen zouden er daarna samen wel uitkomen, was de gedachte. Alleen al over de keuze van de referentiepanden en de bouwkundige gedaante kan echter eindeloos gedebatteerd worden. Het is dus maar de vraag of deze verwachting terecht was.

Voor de beantwoording van de vraag of de bestemming van het pand een rol moet spelen bij de keuze van de vergelijkingspanden moet dus twee voorvragen worden beantwoord:

  1. Komt de bestemming van het pand tot uiting in de bouwkundige gedaante van het pand?
  2. Kan de bouwkundige gedaante tegen lage kosten worden gewijzigd zodat het geschikt is voor andere vormen van exploitatie?

Als het antwoord op de eerste vraag ‘nee’ is, speelt de bestemming van het pand geen rol. Is het antwoord op de eerste en tweede vraag ‘ja’ dan speelt de bestemming ook geen rol. Is het antwoord op de tweede vraag echter ontkennend dan speelt de bestemming wel een rol bij de keuze van de vergelijkingspanden.

Keuze van vergelijkingspanden in de praktijk

Met alle regels en uitspraken onder elkaar lijkt het eenvoudig om te bepalen welke panden geschikte vergelijkingspanden zijn en of de bestemming een rol speelt. Dat valt echter tegen.

Natuurlijk zijn er gevallen waarbij het duidelijk is dat de bestemming tot uiting komt in de bouwkundige gedaante van het pand. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een tankstation. Maar er zijn ook altijd gevallen die zich in een grijs gebied bevinden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij bedrijven die tussen twee branches inzitten, zoals de combinatie van winkelruimte met horeca. Evers heeft terecht opgemerkt dat veel kleine lunchrooms, snackbars en cafetaria’s zich in bouwkundige gedaante niet onderscheiden van winkelpanden (M.F.A. Evers, ‘Huurrecht Bedrijfsruimten’, Kluwer: Deventer 2011, p. 181.). Dit soort panden zouden dus vergeleken moeten worden met winkelpanden. De huurder van dat pand zal het daar vaak echter niet mee eens zijn. De huurprijzen voor horeca liggen namelijk over het algemeen lager dan de huurprijzen voor winkelpanden. Het resultaat is dan dus een verhitte discussie tussen de verhuurder en huurder die beiden hun zienswijze naar de deskundige mogen sturen. Zodra de deskundige heeft besloten welke panden hij als vergelijkingspanden zal gebruiken en zijn advies uitbrengt, zal dan ook altijd een van beide partijen het absoluut oneens zijn met het advies.

Conclusie

Kortom in beginsel speelt de bestemming van een huurpand geen rol bij de keuze van de referentiepanden voor de herzieningsprocedure. Onder omstandigheden kan dit echter wel het geval zijn, namelijk als de bestemming tot uiting komt in de bouwkundige gedaante van het pand en dit niet met lage kosten ongedaan gemaakt kan worden. Alleen al deze vraag kan partijen in een herzieningsprocedure verdeeld houden.

De splitsing van de procedure voor herziening van de huurprijs is gesplitst in twee delen omdat de wetgever heeft beoogd dat de procedures bij de rechter minder vaak nodig zouden zijn als er eerst een deskundigenadvies zou worden uitgebracht. Partijen zouden er daarna samen wel uitkomen, was de gedachte. Alleen al over de keuze van de referentiepanden en de bouwkundige gedaante kan echter eindeloos gedebatteerd worden. Het is dus maar de vraag of deze verwachting terecht was.

Woningdelen Update

Op 13 februari 2017 publiceerden wij een artikel over het nieuwe beleid van de gemeente bij woningdelen. Inmiddels zijn we een half jaar verder en is het tijd voor een update. Voor degenen die nog niet bekend zijn met de regels van de gemeente, eerst een korte introductie.

Beleid sinds 1 januari 2017

Van woningdelen is volgens de gemeente Amsterdam sprake als een woonruimte wordt bewoond door meer dan één huishouden. Een huishouden is een alleenstaande persoon, dan wel twee volwassenen met of zonder kinderen die een gemeenschappelijke huishouding voeren. Als zelfstandige woonruimte bewoond wordt door twee personen is sprake van gewone bewoning, en is er niks aan de hand. Vanaf drie personen (niet zijnde ouders met kinderen), is een vergunning nodig, voor omzetting naar drie (of meer) onzelfstandige woningen. Die vergunning krijg je als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Er is geen vergunning nodig als sprake is van inwoning: de hoofdbewoner heeft zelf zijn hoofdverblijf in de woning en verhuurt een of meer kamers in zijn woning onder aan één of twee huishoudens. Voorwaarde is dat de hoofdbewoner50% van de oppervlakte van de woning exclusief voor zichzelf heeft, en iedere inwoner ten minste 12m2 voor zichzelf heeft.

Wanneer krijg je een omzettingsvergunning?

Om een omzettingsvergunning voor bewoning door drie of vier personen te verkrijgen moet de woonruimte beschikken over een gemeenschappelijke verblijfsruimte van ten minste 11 m2 met een minimale breedte van 3 meter, en moet de woning voldoen aan bepaalde regels over geluidsisolatie.

Bij bewoning door vijf of meer personen geldt als extra vereiste i) dat er een professionele beheerder is aangesteld en ii) dat van het totaal aantal woningen dat door eenzelfde trappenhuis of galerij wordt ontsloten, of onderdeel uit maakt van hetzelfde bouwblok bij eengezinswoningen, maximaal 25% van het totaal aantal woningen wordt bewoond door 5 personen, en iii) dat het percentage woningen met vijf of meer kamers, in het stadsdeel waar de om te zetten woning zich bevindt, hoger dan of gelijk aan het stedelijk gemiddelde is.

Het omzettingsbeleid in de praktijk

Wij hebben de afgelopen tijd veel woningeigenaren die woonruimte verhuren aan drie of meer personen (vaak studenten of starters), geadviseerd over het nieuwe beleid.

In sommige gevallen was het mogelijk een constructie van inwoning te creëren, waardoor geen omzettingsvergunning nodig was. In andere gevallen bleek het eenvoudig om een omzettingsvergunning te krijgen. Het is dan wel raadzaam om, voorafgaand aan de aanvraag voor de vergunning, het geluidsisolatieniveau in overeenstemming te brengen met de eisen van de gemeente, al hoeft er bij de aanvraag in beginsel geen bewijs worden overgelegd dat aan dat vereiste is voldaan. Wat wel moet worden overgelegd blijkt uit de toelichting bij het aanvraagformulier, te weten:

  •  Eén of meer tekeningen van de bestaande- en nieuwe plattegronden op schaal (1:100) van iedere verdieping van het gebouw, alsmede van de verdieping of verdiepingen waarop de aanvraag betrekking heeft, met een aanduiding van de oude- en nieuwe bestemming, met vermelding van de gebruiksoppervlak per woonruimte;
  • Een situatietekening, gebaseerd op door of namens de burgemeester en wethouders aangegeven kaartmateriaal waaruit blijkt de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen gebouwen
  • Een puntentelling van de huidige situatie op het moment van de aanvraag, per woning, conform het Puntensysteem.
  • De namen en adressen van de bewoners van de woonruimte
  • De aard en het gebruik van de woonruimte
  • De motivering van het verzoek

Voor de omzetting naar 5 of meer onzelfstandige woonruimten geldt de aanvullende eis dat de te realiseren woonruimtes worden beheerd door een instelling die zich krachtens haar statuten richt op de verhuur en het beheer van onzelfstandige woonruimte (bijv. voor jongeren, studenten, of huishoudens met een specifieke zorgbehoefte). De instelling moet ook als zodanig staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, De vraag die rijst is of daaraan voldaan is als de verhuurder tevens professioneel beheerder is. Nergens blijkt namelijk uit dat de verhuurder en de beheerder níet een en dezelfde partij kunnen zijn. We hebben vernomen dat sommige stadsdelen menen dat de eigenaar van de betreffende woning zelf aan die eis moet voldoen. Dat lijkt ons een onjuiste uitleg van het beleid. Als dat zou kloppen kan je als particuliere eigenaar nooit vijf of meer onzelfstandige woningen verhuren.

Handhaving

Inmiddels is duidelijk dat de gemeente Amsterdam handhaaft op de regels inzake woningdelen. Daarbij benut zij de volledige ruimte die de wetgever biedt bij de oplegging van forse bestuurlijke boetes in het kader van de Huisvestingswet, te weten € 6.000,- per “overtreder”. De boete bij recidive is € 20.500,-. In haar handhaving van de nieuwe regels zoekt de gemeente de randen op, en gaat er volgens ons af en toe ook overheen. Met name omdat zij zowel woningeigenaren, makelaars als beheerders, nietsontziend beboet als een situatie wordt geconstateerd waarvoor een omzettingsvergunning vereist is. Als bijvoorbeeld één woning twee eigenaren heeft en als er een makelaar betrokken was, kan je te maken hebben met een boete van (3 x € 6.000) = € 18.000,-.  Maar het is zeer discutabel of dat wel terecht is. Onze ervaring is evenwel ook dat de gemeente geen huisbezoeken aflegt, zodra een aanvraag vergunning woningomzetting is ingediend.

Aangezien dit een recente wijziging van de regelgeving betreft, is nog niet uitgekristalliseerd dat de regelgeving (en dus ook de boetes) een rechterlijke toets kan doorstaan. Dat maakt het lastig een goede afweging te maken bij de vraag om wel of juist geen omzettingsvergunning aan te vragen. We hebben inmiddels gezien dat zich in de praktijk veel verschillende situaties kunnen voordoen.

De keerzijde van niet aanvragen van een omzettingsvergunning is dat het bij een boete veel tijd (en dus geld) zal kosten om dat besluit aan te vechten. Indien u voor alles de kans op een huisbezoek en een boete zo veel mogelijk wenst te reduceren, is het raadzaam om bij meer dan 2 woningdelers spoedig een omzettingsvergunning aan te vragen (desnoods onder protest) of in ieder geval een start maken met een onderzoek naar de haalbaarheid van een aanvraag. We adviseren u ook om met uw huurders af te spreken dat zij u meteen op de hoogte brengen als de gemeente voor controle is langs geweest.

Indien u vragen heeft of twijfelt over de indiening van een aanvraag voor een omzettingsvergunning dan adviseren wij u graag over de mogelijkheden, de risico’s en de te kiezen strategie.

Lees ook: update woningdelen, 28 februari 2018