Stand van zaken invoering Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

Het is alweer bijna een maand geleden, maar woensdag 20 november 2019 was een gedenkwaardige dag. Een paar honderd insprekers en andere geïnteresseerden vonden hun weg naar het Amsterdamse gemeentehuis om daar de behandeling van de nieuwe Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 luister bij te zetten. Een grote interesse, waarop de gemeente duidelijk niet had gerekend. Blijkbaar was verwacht dat de nieuwe huisvestingsregels als hamerstuk aan de raad konden worden voorgelegd. In plaats daarvan moest er ook ’s avonds opnieuw over worden vergaderd en ook vorige week moest de voorbereidende behandeling worden voortgezet. In het bijzonder de problematiek bij de bed & breakfast-ondernemers, de studentenhuisvesting, maar ook het signaal van de verhuurders dat één-kamer-één contract per huurder kan leiden tot grote gevolgen, hielden de gemoederen aardig bezig.

Bed & Breakfast

Een zeer groot deel van de inspraak tijdens de commissievergadering had betrekking op de nieuwe regeling voor bed & breakfast. Veel insprekers zijn van mening dat de goeden niet onder de kwaden moeten leiden. Daarom moet het quotum voor B&B-houders uit de regeling. Het zou een loterij worden waarin je veel geluk moet hebben. En het onmogelijk maken om gedane investeringen gezond terug te kunnen verdienen. Ook de bestaanszekerheid van mensen die bed & breakfasthouder als aanvulling op hun gewone inkomen kan er onder omstandigheden zwaar onder lijden.

De bed & breakfasthouders zien veel meer in de invoering van het landelijk register voor B&B dat medio 2020 wordt ingevoerd, waardoor de kwaliteit beter geborgd kan worden.

De politiek leek wel gevoelig voor de argumenten, maar of het collegevoorstel (door amendementen of anderszins) nog gewijzigd gaat worden, moet deze week duidelijk worden.

Woningdelen

Maar niet alleen B&B-houders spreken in. Ook het woningdelen wordt besproken. Een vertegenwoordiger vanuit de woningcorporaties uit zijn zorgen en geeft aan dat het beleid er toe kan leiden dat de zogeheten friends-contracten uit zullen moeten gaan sterven. Ook het voorrangsbeleid voor jongeren is zorgwekkend. Het leidt tot een verslechtering van de huisvestingskansen voor veel Amsterdammers. De commissie toont zich geschrokken.

Recent zijn wij als kantoor benaderd door raadsleden, waarbij ons is gevraagd of verhuurders zich contractueel kunnen indekken tegen negatieve rendementen als het woningwaarderingsstelsel door het één-kamer-één contract per huurder-principe van toepassing wordt. Wij hebben daarop aangegeven dat het huidige stelsel sterk verouderd is en geen ruimte biedt om op een goede manier om te rekening te houden met de exploitatielasten van de verhuurder. En daarmee dus het voorstel voor de nieuwe huisvestingsverordening op zijn minst zorgelijk is.

Studentenhuisvesting

Ook de studenten lieten stevig en welbespraakt van zich horen. Bij hen zijn er zorgen dat de bestaande studentenhuizen omzettingsvergunningen moeten verkrijgen. Een uitzondering op die plicht lijkt (in het overgangsrecht) aanwezig voor studentenhuizen die als studentenwoning erkend zijn door het college van burgemeester en wethouders. De studenten vrezen dat als er omzettingsvergunningen moeten worden aangevraagd, veel verhuurders over zullen gaan tot het opzeggen van huurovereenkomsten. Hoewel de wethouder tijdens de behandeling sussende woorden sprak, lijkt de zorg van de studenten niet geheel onterecht.

Als gevolg van die zorg zijn wij in de afgelopen week benaderd over de problematiek. Het leidde er voor ons kantoor toe dat wij een zogenaamd ‘raadsadres’ hebben ingediend, een beroep op de gemeenteraad waarin wij onze zorgen hebben kenbaar gemaakt.

In de voorgestelde regeling is immers niet geregeld hoe die erkenning dan plaats had moeten vinden, dan wel kan vinden. Ook lijkt er geen duidelijk overzicht beschikbaar van de erkende studentenwoningen. En op de vraag van de VVD of dat er op korte termijn kan komen, gaf de wethouder aan dat hij daartoe niet in staat is.

De juridische positie van studentenhuizen lijkt daarmee, wat ons betreft nog niet zonneklaar. En al helemaal niet op een wijze die een dutje in de hangmat mogelijk maakt. Het is nu afwachten of bij de vaststelling van de huisvestingsverordening moties of amendementen hiervoor een oplossing gaan bieden of dat eventueel juridische procedures noodzakelijk kunnen blijken te zijn.

Voortgang

Op 18 en 19 december 2019 vergadert de raad van de gemeente Amsterdam over de nieuwe huisvestingsverordening en zal duidelijk worden hoe de nieuwe regels gaan luiden. Dat ze er gaan komen lijkt in ieder geval vrij zeker, want het in het geheel niet vaststellen van een nieuwe huisvestingsverordening is geen optie. Eens per vier jaar moet er een nieuwe worden vastgesteld.

In januari zullen wij aan de definitief vastgestelde teksten uiteraard aandacht besteden. Tot dan blijven de laatste loodjes spannend.

Seminar – landelijk congres woonfraude

Huib Hielkema heeft op 3 december 2019 als dagvoorzitter opgetreden op het congres Woonfraude. Bijna 150 woonfraude-bestrijders uit het gehele land, werkzaam bij gemeenten, maar vooral bij woningcorporaties, waren naar Utrecht gekomen om de stand van zaken rond woonfraude te bespreken. Aan de orde kwamen zaken als nieuwe vormen van woonfraude, zoals vakantieverhuur, de bestrijding van woonfraude door middel van ‘Big Data’, omkering van de bewijslast bij woonfraude in huurcontracten en misbruik van medehuurregelingen. Klik hier voor de inleidende toespraak van Huib Hielkema.

Uit de praktijk: gebiedsverbod voor overlastveroorzaker

Hielkema & co heeft onlangs in een kort geding in een huurzaak met succes een gebiedsgebod verzocht en gekregen van de rechtbank in Alkmaar. De feiten waren als volgt.

De casus

Onze cliënt is eigenaar van een wooncomplex hoofdzakelijk bestemd voor senioren. De betreffende huurster woont al jaren in haar woning in het complex. Zij heeft een meerderjarige zoon die zonder toestemming van de verhuurder bij haar inwoont, en erg veel overlast veroorzaakte. De huurster was zelf niet bij machte om haar zoon in toom te houden. Op de momenten dat het rustig was in het complex verbleef de zoon in de gevangenis, voor diverse vergrijpen. Na het uitzitten van zijn straf kwam hij steeds weer terug bij zijn moeder in het gehuurde en veroorzaakte dan overlast. Die overlast bestond uit schreeuwen, harde muziek, bedreigen en intimideren van omwonenden en het aanbrengen van vernielingen. Omwonenden waren bang en durfden maar mondjesmaat melding te doen van de overlast.

De rechtszaak

Namens de verhuurder heeft Hielkema & co gevorderd dat de huurster de woning moet ontruimen. Zij is immers verantwoordelijk voor gedragingen van haar zoon in de woning. Daarnaast hebben we een gebiedsgebod gevorderd tegen de zoon, meer concreet: dat de zoon gedurende 12 maanden niet in een straal van 500 meter om de woning mag komen. We hebben dat verbod versterkt door ook een dwangsom te vorderen van € 500,- per dag met een maximum van
€ 10.000,-.

De uitspraak

De rechter heeft de ontruiming van de huurster niet toegewezen. Van belang was dat zij ernstig ziek bleek te zijn. De rechter vond ontruiming in die toestand te ver gaan. Het gebiedsverbod tegen de zoon is wel toegewezen. Als de zoon zich er niet aan houdt moet hij dwangsommen betalen. Als dat niet blijkt te helpen, bestaat nog de mogelijk voor de verhuurder om via het strafrecht te proberen de man uit het complex te weren. Ook kan dan nog gijzeling worden overwogen.

Energieprestatie in WWS wijzigt in 2020 – lagere huurprijzen?

Sinds 2011 is de energieprestatie van een woning een item in het woningwaarderingsstelsel. Daardoor is de hoogte van de huurprijzen van sociale huurwoningen afhankelijk van de energieprestatie van de woning en loont het daarin te investeren. Per 1 juli 2020 zal de wijze waarop de energieprestatie wordt vastgesteld en uitgedrukt in woningwaarderingspunten worden gewijzigd. Niet valt uit te sluiten dat woningen daardoor minder snel punten krijgen voor de energieprestatie. Verhuurders die hierop niet bedacht zijn lopen het risico te worden geconfronteerd met huurverlagingsprocedures. Wat is er aan de hand en wat is eraan te doen?

Energieprestatie in het woningwaarderingsstelsel

Sinds 1 juli 2011 maakt de energieprestatie deel uit van het woningwaarderingsstelsel (WWS). Toen werd het energielabel ingevoerd, dat de energieprestatie uitdrukt in een letter (A t/m G). Hoe beter de energieprestatie hoe hoger de maximaal wettelijke huurprijs. Indien er geen energielabel is, bepaalt het bouwjaar van de woning het aantal punten voor de energieprestatie. Omdat het bouwjaar meestal leidt tot lagere huurrijzen, zeker bij oudere woningen, deden (en doen) verhuurders er verstandig aan om een energielabel aan te vragen. Energielabels zijn 10 jaar geldig.

Dat systeem wijzigde per 1 januari 2015. Toen werd de Energie-index (EI) ingevoerd, die de energieprestatie uitdrukt in een cijfer, soms leidend tot een lager puntental en dus een lagere maximaal wettelijke huurprijs dan bij toepassing van het energielabel. Ook de EI is, vanaf de afmelding aan de overheid, tien jaar geldig.

Nieuwe energieprestatie indicator

Vanaf 1 juli 2020 zal voor de bepaling van de energieprestatie van sociale huurwoningen weer een nieuwe methode gelden, de zogenaamde NTA800-indicator. Het valt niet uit te sluiten dat deze nieuwe methode leidt tot verschuivingen in het aantal punten dat de woning scoort voor de energieprestatie, bijvoorbeeld leidend tot lagere maximale wettelijke huurprijzen. Het is op dit moment nog lastig te voorspellen wat dit op individueel woningniveau zal betekenen.

Advies

Om onzekerheid hierover te voorkomen, is het verstandig om zo snel mogelijk de EI van uw woningbezit te laten vaststellen en deze te laten afmelden bij de overheid. U zit dan voor de komende tien jaren goed.

De noodknop wankelt, maar huurverhogingen vrije sector gemaximeerd

Het zat er al een tijdje aan te komen. De begin dit jaar aangekondigde landelijke noodknop voor het middenhuursegment gaat er toch niet komen. Er is te veel maatschappelijke weerstand. Maar er lijkt wel iets voor in de plaats te komen: maximering van de huurverhoging in de vrije sector.

Maatschappelijke weerstand

Er is volgens Martijn Schut, directeur woningmarkt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, te veel maatschappelijke weerstand tegen de noodknop[1]. Met name van gemeenten, die de noodknop zouden moeten uitvoeren, en van de vastgoedsector. De noodknop is te ingewikkeld en te drastisch. De noodknop leidt volgens Schut bovendien alleen maar tot polarisatie tussen huurder en verhuurder. En daar zou hij nog wel eens gelijk in kunnen hebben. Want voorzien was in een buitengewoon ingrijpende regelgeving: indien een verhuurder een te hoge huurprijs overeenkomt met zijn huurder, zou de gemeente de bevoegdheid krijgen die verhuurder aan te pakken met boetes en een last onder dwangsom. Niet bepaald een subtiele aanpak, want gemeenten grijpen dan direct in in de privaatrechtelijke verhouding tussen verhuurder en huurder, waarbij de verhuurder wordt gedwongen de huurprijs te verlagen.

De minister ziet meer in lokale maatregelen en afspraken in plaats van landelijke wetgeving voor een noodknop. Precies zoals Van Gijzel in januari 2018 in zijn rapport over het middenhuursegment al voorstelde.

Maximering huurverhoging vrije huursector

De noodknop lijkt van de baan te zijn, maar er zit wel een andere maatregel voor in de plaats te komen: maximering van de huurverhoging in de vrije huursector. Deze maatregel kom niet uit de koker van de minister, maar uit die van IVBN. IVBN stelde dit begin november 2019 voor als alternatief voor de noodknop. Maar de Tweede Kamer heeft dit voorstel vrijwel direct omarmd. PvdA-Kamerlid Henk Nijboer diende op 19 november 2019 een motie in. Daarin vraagt hij de minister ‘maximering van de jaarlijkse prijsstijging in de vrije huursector als mogelijkheid uit te werken’. De motie werd gesteund door een meerderheid van Tweede Kamer.

Nijboer wil dat er een wettelijke beperking komt, zoals die er ook voor sociale huurwoningen is. Hij denkt aan een jaarlijkse huurverhoging van 1% boven de inflatie, maar dat percentage staat niet in zijn motie. Hij heeft dat slechts geuit in de pers. De IVBN is voor maximaal 7,5% boven de inflatie in vijf jaar, oftewel gemiddeld 1,5% boven de inflatie per jaar.

Gehele vrije huursector?

Wat direct opvalt is dat zowel IVBN als Nijboer de maximering van de jaarlijkse huurverhoging willen toepassen op de gehele vrije huursector. Dat wil zeggen op alle woningen met een huur van meer dan € 720,- per maand. Dat valt op omdat alle tot nu toe voorgestelde maatregelen ter beteugeling van de huurprijs in de vrije sector zich beperkten tot het middenhuursegment, dat wil zeggen het segment tussen € 720 en circa € 1.000  huur per maand. Dat gold voor de door van Gijzel voorgestelde maatregelen. Dat gold voor de uitwerking van de noodknop van de minister, maar dat gold ook voor de motie Eijs/Ronnes uit mei 2018, die het startsein vormde voor de noodknop.

Nergens lees ik een onderbouwing waarom de huurverhoging in de gehele vrije huursector zou moeten worden gereguleerd. Wettelijke ingrepen in partijafspraken over de huurprijs zijn een inbreuk op het eigendomsrecht. Die zijn uitsluitend gerechtvaardigd indien het algemeen belang dat eist. En dat is uitsluitend aan de orde in huursegmenten waar woningschaarste heerst, zodat huurprijzen te hoog dreigen te worden voor hen die op de betreffende woningen zijn aangewezen. Waarom de huurprijsverhoging zou moeten worden gemaximeerd in het luxe huursegment boven € 1.000,- of pakweg € 1.500,- per maand wordt door Nijboer noch IVBN onderbouwd.

Geen onderscheid oudbouw – nieuwbouw

Verder valt op dat zowel IVBN als Nijboer een maximaal huurverhogingspercentage voorstellen dat geldt voor de gehele vrije huursector. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar bijvoorbeeld oudbouw en nieuwbouw. Dat maakt nogal uit, omdat in de oudbouw forsere investeringen nodig zijn om te blijven voldoen aan de eisen des tijds, niet in de laatste plaats aan de eisen die de energietransitie stelt.

Ten slotte

De Tweede Kamer roept de minister op de motie uit te werken. De minister is nu dus aan zet. Het is te hopen dat de minister daarbij oog heeft voor bovenvermelde kanttekeningen.

[1] In het Financieele Dagblad van 8 november 2019

Kan de rechter de servicekosten bij vrije sector huur toetsen?

Kan de rechter de servicekosten bij vrije sector huur toetsen?

Sinds jaar en dag kan de huurder van woonruimte de aan hem door de verhuurder in rekening gebrachte servicekosten laten toetsen in een juridische procedure. Bij sociale huur moet dat bij de huurcommissie. En bij de vrije sector (geliberaliseerde huur) bij de kantonrechter. Getoetst wordt dan eerst of de in rekening gebrachte servicekosten wel zijn overeengekomen en vervolgens of de verhuurder niet meer in rekening brengt dan de werkelijke kosten. Eind 2018 deed het gerechtshof Amsterdam een bijzondere uitspraak. Het hof oordeelde in een zaak over geliberaliseerde huur totaal anders dan we tot dan toe hadden gezien.

De wettelijke regeling voor servicekosten

Art. 7:259 lid 1 BW bepaalt dat de huurder de servicekosten moet betalen die hij met de verhuurder is overeengekomen. En als er geen overeenstemming is over het bedrag van de servicekosten, er moet worden gekeken naar een redelijke vergoeding. Deze regeling geldt zowel bij sociale huur als bij geliberaliseerde huur.

Tot nu toe toetsen de huurcommissie en de kantonrechter in juridische procedures op basis van deze regeling de servicekosten door eerst vast te stellen welke service partijen zijn overeengekomen en vervolgens door de kosten daarvan gelijk te stellen aan de werkelijke kosten. De verhuurder mag niet meer vragen dan de werkelijke kosten.

Ook het gerechtshof Amsterdam toetste tot voor kort altijd op deze wijze. Ook bij geliberaliseerde woonruimte.

Uitspraak van het gerechtshof Amsterdam

Op 30 oktober 2018 gooide het hof Amsterdam  het roer bij geliberaliseerde woonruimte radicaal om.  In die zaak was de huurder € 740,- kwijt aan kale huur, en ongeveer hetzelfde bedrag aan diverse servicekosten, voor gas/elektra/internet (€ 110,-), voor meubilering (€ 450,-) en voor VVE-kosten (€ 200,-). De huurder vorderde terugbetaling van ongeveer € 16.000, voor de bedragen die zagen op meubilering en VVE-kosten.  De kantonrechter vond dat verhuurder dat bedrag moest terugbetalen, omdat de huurder dit onverschuldigd zou hebben betaald. Het hof was het daar niet mee eens, en oordeelde dat het partijen bij geliberaliseerde woonruimte vrijstaat af te spreken welk bedrag is verschuldigd voor servicekosten. Dat bedrag hoeft niet in relatie te staan tot de daadwerkelijke kosten. Partijen hadden bij het aangaan van de huurovereenkomst overeenstemming bereikt over de door de huurder te betalen servicekosten. Dat betekent volgens het hof dat de rechter verder geen taak heeft. Volgens is hof heeft de rechter op grond van de tekst van art. 7:259 lid 1 BW alleen een taak, indien partijen géén overeenstemming hebben over de hoogte van de servicekosten.  Over de kosten van de meubilering merkt het hof nog op dat het niet gaat om een jaarlijks af te rekenen voorschot, maar om een vast bedrag. Het hof hecht blijkens deze uitspraak niet alleen veel waarde aan de contractsvrijheid van partijen, maar ook aan een letterlijke interpretatie van de wettekst. Interessant is dat het hof expliciet aangeeft dat het terug komt op eerdere rechtspraak.

Betekenis van de uitspraak

Het arrest van het hof betekent dat, als partijen bij geliberaliseerde woonruimte in de huurovereenkomst vastleggen welke service tegen welke kosten wordt verleend door de verhuurder, de rechter daar in beginsel geen oordeel kan geven, ook niet als het bedrag dat de huurder moet betalen hoger is dan de werkelijke kosten.

Tegen deze uitspraak is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Er houden u op de hoogte.

Airbnb komt meer en meer in het verdomhoekje

Het is veel verhuurders een doorn in het oog: huurders die hun woning (onder)verhuren aan toeristen via websites zoals Airbnb. Ook veel bewoners hebben er last van en klagen over de vele rolkoffers die door de straten rijden en de leefbaarheid die achteruit gaat. Woningen worden soms permanent verhuurd aan vakantiegangers, die er een ander leefpatroon op nahouden dan reguliere bewoners van een wijk, die ’s morgens aan het werk moeten en ’s avonds naar bed gaan. De vaak jonge toeristen die naar Amsterdam komen, hebben een ander ritme; die gaan de stad in en komen ’s nachts laat thuis na een avond plezier te hebben gehad.

De gemeente Amsterdam heeft vakantieverhuur de afgelopen jaren al meer aan banden gelegd. Tegenwoordig mogen woningen nog maar voor maximaal 30 dagen worden verhuurd aan vakantiegangers. Voorheen was dat 60 dagen (en daarvoor zelfs nog meer). Voorwaarde is natuurlijk wel dat de eigenaar/verhuurder instemt. Er blijft desondanks veel overlast en de gemeente krijgt het niet voor elkaar verdere beperkingen op te leggen aan Airbnb. In de praktijk was te zien dat er bijvoorbeeld meerdere personen een account hadden waarop zij dezelfde woning konden verhuren; zo kon een woning eenvoudig voor 2 x 30 dagen worden verhuurd (door twee personen; elk dertig dagen). Het lukte de gemeente niet om Airbnb informatie te laten delen om controle uit te kunnen oefenen op de verhuurde adressen. Nu heeft de landelijke overheid plannen ontwikkeld om toezicht te houden en in te grijpen.

Wetsvoorstel toeristische verhuur van woonruimte

Er ligt – na een positief advies van de Raad van State – een wetsvoorstel klaar voor behandeling in de Tweede Kamer dat gaat over deze problematiek: het wetsvoorstel toeristische verhuur van woonruimte. Dit voorstel geeft gemeenten de mogelijkheid om maatregelen te treffen wanneer er schaarste is aan woonruimte of als de leefbaarheid van een wijk onder druk komt te staan. Volgens het wetsvoorstel kan de gemeente met een deugdelijke onderbouwing verschillende instrumenten inzetten.

In het voorstel wordt geregeld dat gemeenten verhuurders van vakantiewoningen kunnen verplichten om zich te registreren. Het registratienummer moet vervolgens weer worden vermeld bij de advertenties op de vakantieverhuur websites. Zo kan de gemeente toezicht houden op de adressen die worden verhuurd en door wie die worden verhuurd. Er wordt gestreefd naar een gezamenlijk registratiesysteem voor aanbieders van vakantieverhuur, voor het rijk, gemeenten en verhuurplatforms. Minister Van Veldhoven heeft aangekondigd ook Europees te zullen onderzoeken of verhuurplatforms kunnen worden gebonden aan gemeentelijke maatregelen. Daar is ze kennelijk nog niet uit.

Meldplicht en vergunning

Er wordt ook voorgesteld dat de gemeenteraad kan bepalen dat er een maximum wordt gesteld op het aantal nachten dat een woning per jaar wordt verhuurd (zoals in Amsterdam en andere gemeenten ook al is geregeld) en dat er een meldplicht per verhuring kan worden ingesteld. Dat is wel nieuw. Ook dit geeft de gemeente dus meer mogelijkheden om toezicht te houden en eventueel in te grijpen waar dat nodig is.

In uitzonderlijke gevallen kan er zelfs een vergunningsplicht worden ingevoerd. Niet valt uit te sluiten dat er een maximum wordt gesteld op het aantal uit te geven vergunningen.

Sancties

Er komt een enorme (bestuurlijke) boete op onderverhuur van sociale huurwoningen als vakantiewoning. De boete bedraagt maximaal € 83.000,-. Dit bedrag is zo hoog, om een afschrikwekkend effect te hebben. Me dunkt dat een huurder die zijn woning via Airbnb wil gaan verhuren, daar nog wel eens over nadenkt met deze boete. Bij een boete die (flink) lager ligt dan de in het voorstel genoemde boete, zal dat ook vast het geval zijn. Ik vraag me af of deze boete evenredig is, maar daar zal – als het wetsvoorstel het haalt – de rechter uiteindelijk een oordeel over moeten vellen.

Wat verandert er voor verhuurders?

Voor verhuurders is het van belang om goed toezicht te (blijven) houden op hun woningen. Doen zij dat niet, dan lopen zij via het bestuursrecht het risico om ook boetes te krijgen. Voor verhuurders kan het ook goed nieuws zijn dat de vakantieverhuur verder aan banden wordt gelegd met het nieuwe wetsvoorstel. Zij kunnen bijvoorbeeld – naast dat contractueel geheel wordt verboden om de woning onder te verhuren, waaronder ook vakantieverhuur valt – ook bepalen dat huurders verplicht zijn hun registratienummer af te geven. Dan kan ook de verhuurder meekijken naar het aantal verhuringen en toezicht houden. Het is mij niet bekend of de gemeenten bereid zijn informatie te delen, maar met het oog op de strenge privacywetgeving is dat maar zeer de vraag.

Als er ontwikkelingen zijn met betrekking tot het wetsvoorstel, zullen we dat in een volgende nieuwsbrief laten weten.

 

Bron: rijksoverheid.nl