Artikel van Huib Hielkema in Vastgoedjournaal “Nieuwe woonvormen in juridisch kader”, als onderdeel van special “Woonvormen”

De laatste jaren duiken er steeds meer nieuwe woonvormen op. Voor allerlei verschillende doelgroepen. Het zijn vaak mengvormen tussen enerzijds wonen en anderzijds werken, zorg, hotelachtig tijdelijk verblijf en dergelijke. De gemeenschappelijke noemer van deze nieuwe woonvormen is dat voor langere of kortere tijd voor een door de bewoner te betalen vergoeding onderdak wordt verschaft. Maar hoe zit dat nu juridisch? Gelden hiervoor eigen juridische regels of gaat het in al deze gevallen om het huurrecht van woonruimte met huurbescherming voor de bewoner? Is het wettelijk huurrecht een keurslijf waar niet aan valt te ontkomen, of zijn eigen contractuele regelingen mogelijk, die volledig tegemoet komen aan de verschillende nieuwe woonvormen?

Lees hier het hele artikel

Lees hier de gehele special “Woonvormen”

Terugblik seminar noodknop en woningdelen

Hielkema & co organiseerde vorige maand een seminar over de noodknop, de maximering van de WOZ-punten in het Woningwaarderingsstelsel en de voorgenomen nieuwe regelgeving van de gemeente Amsterdam voor woningdelen.

Het seminar voorzag in een grote behoefte. In twee dagen tijd waren er al 130 inschrijvingen, veel te veel voor de 45 beschikbare plaatsen. Hielkema & co heeft daarom een tweede bijeenkomst ingelast.

Dat het seminar voorzag in een behoefte is begrijpelijk. Al langere tijd hangen allerlei drastische ingrepen in de woningmarkt boven de markt, zonder dat zeker is dat die maatregelen doorgaan, hoe die ingrepen precies luiden en waartoe die maatregelen uiteindelijk zullen leiden. De onzekerheid daarover is fnuikend en maakt beleggers onzeker.

Indien alle voorgenomen maatregelen doorgaan zal dat de verdiencapaciteit van woningverhuurders drastisch aantasten, menigmaal leidend tot verliesgevende exploitaties. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige beleggers beginnen te overwegen hun woningbezit te verkopen.

Indien u de PowerPointpresentatie van het seminar wenst te ontvangen kunt u hier klikken.

Jurisprudentie woningdelen

Inleiding

Hoewel veel van de bestuursrechtspraak over vastgoed verbonden is met de regio Amsterdam, is het deze keer een uitspraak uit het Hoge Noorden die de aandacht trekt.

Op 24 september 2019 deed de rechtbank Noord-Nederland uitspraak in het beroep dat een cliënt van ons kantoor in had gesteld (ECLI:NL:RBNNE:2019:4053).

De feiten

Cliënt was sinds 2013 verhuurder en eigenaar van een woning in de stad Groningen, en verhuurde deze woning aan drie huurders.

Tot 1 juli 2015 was er, op grond van de toen geldende Huisvestingsverordening in de gemeente Groningen, een vergunningplicht voor het onttrekken van woningen aan de zelfstandige woonvoorraad ten behoeve van bewoning door vier of meer bewoners . Bij de inwerkingtreding van de daarop volgende Huisvestingsverordening 2015 breidde de gemeente vanaf 1 juli 2015 die vergunningplicht uit. Vanaf dat moment werd een  onttrekkingsvergunning verplicht voor de bewoning door minimaal drie bewoners.

Het overgangsrecht maakte het mogelijk voor bestaande situaties van bewoning door drie bewoners een (beperkte) onttrekkingsvergunning aan te vragen. Dat moest dan wel uiterlijk op 1 juli 2017 gebeuren.

De Verhuurder deed op 13 november 2017, dus na 1 juli 2017, een aanvraag voor de beperkte onttrekkingsvergunning. De gemeente Groningen oordeelde dat dit te laat was en wees de aanvraag af. Het door de verhuurder ingediende bezwaar bracht de gemeente niet tot inkeer. De verhuurder stelde vervolgens beroep in bij de rechtbank.

De rechtbank begint in zijn uitspraak met de vraag of er wel sprake is van een vergunningplicht. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de Huisvestingswet 2014  een onderscheid heeft aangebracht tussen het onttrekken van woonruimte en het omzetten van woonruimte.

Bij het omzetten van woonruimte is een vergunning nodig als een zelfstandige woonruimte wordt omgezet in onzelfstandige woonruimten. En voor het verkrijgen van een onttrekkingsvergunning is het nodig dat een woonruimte wordt onttrokken aan de woonruimtevoorraad bij een functiewijziging van het gebruik. Zoals bijvoorbeeld het geval is als het gebruik wijzigt van wonen naar een kantoorfunctie.

De gemeente Groningen maakte in haar Huisvestingsverordening 2015 geen nadrukkelijk onderscheid tussen het onttrekken van woonruimte en het omzetten van woonruimte. De gemeente had wel die intentie, zoals ook bleek uit de titel van het artikel, waarin het woord ‘omzetting’ wel voor kwam, naast het begrip ‘onttrekking’. De rechtbank volgt mede daarom de gemeente en stelt vast dat er op grond van de Huisvestingsverordening 2015 (ook) een vergunningplicht geldt voor het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte in het geval er ten minste drie bewoners in ten minste drie onzelfstandige woonruimten verblijven.

Hoewel dit in beginsel slecht nieuws leek voor de verhuurder, liep het toch goed af. De rechtbank oordeelde namelijk vervolgens dat de verhuurder, onder de gegeven omstandigheden, toch geen vergunning aan hoefde te vragen.

Er stond immers vast dat de verhuurder de woning al voor de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 2015 verhuurde aan drie huurders. Daarmee was de woning feitelijk al voor de inwerkingtreding op 1 juli 2015 omgezet, waardoor er nog slechts sprake kon zijn van omgezet houden. En omdat het omgezet houden naar het oordeel van de rechtbank niet was geregeld in de Huisvestingsverordening 2015 van de gemeente Groningen, hoefde de verhuurder dan ook niet na de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 2015 een omzettingsvergunning aan te vragen.

De rechtbank neemt bij dat oordeel mee dat uit de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van de Huisvestingswet 2014 blijkt dat de gemeenteraad bij een verandering van de woningvoorraad nadrukkelijk moet bepalen in welke situaties een vergunningplicht geldt en onder welke voorwaarden die vergunning nodig is. Zeker ook omdat het ingrijpen in de woonruimteverdeling ten behoeve van de leefbaarheid vergaande consequenties kan hebben voor burgers en het een zware inperking van de vrijheid van vestiging met zich mee brengt.

Relevantie van de uitspraak voor de bestaande verhuurpraktijk

Voordat alle vlaggen kunnen worden uitgestoken, moet worden opgemerkt dat er nog hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak. Als dat gebeurt moet het eindoordeel van de Raad van State worden afgewacht.

Ervan uitgaand dat er geen hoger beroep wordt ingesteld is duidelijk dat alle verhuurders die al voor 1 juli 2015 een woning in Groningen aan maximaal drie huurders verhuurden, geen vergunning hoefden te hebben voor het omzetten van een woning.

Ook voor verhuurders die geen omzettingsvergunning hebben gekregen of aangevraagd voor het omzetten van woonruimte en die al voor 1 juli 2015 een woning aan maximaal drie huurders verhuurden kan de uitspraak relevant zijn.

Tot slot wordt opgemerkt dat de uitspraak ook van belang is voor de verhuur van vastgoed in andere gemeenten. Het lijkt immers altijd van groot belang om bij het bestuderen van de regelgeving ook de situatie van het omgezet houden op de juiste wijze is meegenomen.

Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over boetes in algemene huurvoorwaarden

Op 19 september 2019 is er in een kort geding procedure, gevoerd door ons kantoor, een uitspraak gedaan, waarin de Voorzieningenrechter prejudiciële vragen voorlegt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Een link naar de uitspraak treft u hierbij aan.

In deze zaak ging het om een vordering tot ontruiming van de huurwoning wegens illegale onderverhuur en het niet houden van hoofdverblijf in de woning van onze cliënt, de verhuurder. De vordering tot ontruiming van de woning werd toegewezen. Daarnaast was ook betaling van een contractuele boete gevorderd plus afdracht van de met onderverhuur gemaakte winst.

In de algemene bepalingen die onderdeel uitmaken van de huurovereenkomst staat een specifiek boetebeding voor onderverhuur opgenomen, namelijk  dat de huurder die onderverhuurt zonder toestemming een boete van EUR 5.000 verschuldigd is. Naast deze boete staan er ook boetes op andere tekortkomingen zoals vakantieverhuur, handel in verdovende middelen vanuit het gehuurde, en kamerverhuur. Ook staat er een generiek boetebeding in: dat de huurder voor iedere tekortkoming EUR 50,- per dag, met een maximum van EUR 5.000,- verschuldigd is.

De rechter dient in dergelijke zaken te toetsen of het boetebeding oneerlijk is, in de zin van een Europese richtlijn over oneerlijke bedingen (richtlijn 93/13/EG). De Voorzieningenrechter oordeelt allereerst dat het boetebeding wegens illegale onderverhuur op zichzelf bezien niet oneerlijk is.  Maar volgens de rechter rijst vervolgens de vraag of de beoordeling van de eerlijkheid van het boetebeding moet worden beperkt tot het beding zelf, of dat ook de andere boetebedingen in de huurovereenkomst bij die beoordeling moeten worden betrokken.

De Voorzieningenrechter zag daarom aanleiding tot het stellen van zogenaamde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Europese Hof van Justitie heeft in een eerdere uitspraak (HvJ EU 21 april 2016) geoordeeld dat de Europese richtlijn zo moet worden uitgelegd, dat bij de beantwoording van de vraag of een boetebeding oneerlijk is, moet worden nagegaan wat de cumulatieve werking is van alle desbetreffende bedingen van de overeenkomst. De Voorzieningenrechter vraagt zich af hoe dat oordeel moet worden uitgelegd. Hij noemt een paar mogelijkheden, namelijk:

  • alle boetebedingen in de overeenkomst;
  • alle boetebedingen die in de overeenkomst aan de onderhavige tekortkoming worden verbonden;
  • alle boetebedingen en alle andere oneerlijke bedingen in de overeenkomst, of
  • alle boetebedingen en alle andere oneerlijke bedingen die in de overeenkomst aan de onderhavige tekortkoming worden verbonden?

De Voorzieningenrechter vraagt hoe de richtlijn moet worden uitgelegd, bij de beoordeling of het boetebeding oneerlijk is, in een geval waarin het gaat om boetebedingen die zijn verbonden aan tekortkomingen van uiteenlopende aard welke zich naar  hun aard niet gezamenlijk hoeven voor te doen, en in het concrete geval dat ook niet doen. En of daarbij mede van belang is dat naast een boete ook een schadevergoeding in de vorm van winstafdracht wordt gevorderd.

Zodra er een antwoord is op deze vragen berichten wij u.

Wetsvoorstel tegen goedkoop scheef huren

De ministerraad heeft vorige maand ingestemd met het wetsvoorstel ‘huur en inkomensgrenzen’. Het wetsvoorstel voorziet in vier maatregelen om de kansen op een betaalbare woning voor starters, kwetsbare groepen en lage en middeninkomens te vergroten en maakt deel uit van een breder pakket maatregelen om de woningmarkt vlot te trekken.

De meest in het oog springende maatregel is de mogelijkheid om voor mensen met een hoog (midden)inkomen, die een sociale huurwoning huren, de huur te verhogen met € 50,- of € 100,- per maand totdat de maximale huurprijsgrens van de woning is bereikt. De maatregel is hoognodig, omdat huurders die al lang wonen in een sociale huurwoning, veelal een huurprijs betalen die ver is achtergebleven bij de huurontwikkeling in het sociale huursegment. Als het gaat om een huurder met een wat hoger inkomen is er geen enkele rechtvaardiging om die huurprijs zo laag te houden en de verhuurder als het ware blijvend te dwingen de huurder te ‘subsidiëren’. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om in die gevallen de huurprijs snel op te trekken naar de maximaal wettelijke grens.

Het wetsvoorstel gaat niet zo ver dat de huurprijs naar het geliberaliseerde segment kan worden doorgetrokken als de woning qua puntental (142 punten en meer) in dat segment thuishoort en dus geen sociale huurwoning (meer) is.

Zelfbewoningsplicht voor woningeigenaren

Woonplicht

Lokale politici roepen het al langer en nu heeft Minister Ollongren in haar brief aan de kamer op Prinsjesdag het ook over de zogenaamde zelfbewoningsplicht voor woningeigenaren. Of korter: de woonplicht. In haar brief op 17 september 2019 kondigde minister Ollongren aan te onderzoeken in hoeverre een zelfbewoningsplicht voor bestaande koopwoningen een passende maatregel is om de bestaande koopvoorraad te beschermen. Ze schrijft eind 2019 de kamer te zullen informeren over een uitwerking van een dergelijke plicht. Wat is dit voor een verplichting en is het reëel en noodzakelijk om zo’n plicht te introduceren?

Waarom een zelfbewoningsplicht?

De Tweede kamer heeft in maart 2019 een motie aangenomen die de minister vraagt de mogelijkheden van een zelfbewoningsplicht te onderzoeken. De zelfbewoningsplicht heeft tot doel kopers van woningen te verplichten die woning vervolgens zelf te gaan bewonen. Dit om te voorkomen dat woningzoekenden die een koopwoning willen kopen bij onderhandelingen het afleggen tegen beleggers die dezelfde woning willen kopen om deze vervolgens te verhuren. De veronderstelling bij de invoering van een dergelijke maatregel is dat woningzoekenden het (te) vaak afleggen tegen beleggers bij de koop van een woning. De vraag is in de eerste plaats om dit in de praktijk gebeurt, zo ja, op welke schaal dat gebeurt en vervolgens of dit een maatschappelijk probleem is dat opgelost moet worden. En er is alle reden voor om dit te onderzoeken, omdat een zelfbewoonplicht een ongebruikelijke en zware aantasting van het eigendomsrecht is. Juridisch is dat relevant, omdat een zelfbewoningsplicht daardoor in strijd kan zijn met het door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens beschermde eigendomsrecht. Dat de minister daarvoor beducht is blijkt ook uit haar brief. Ze schrijft dat ze deze maatregel wil afzetten tegen het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrij verkeer van kapitaal.

Bescherming van het eigendomsrecht

Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat de wetgever, voordat zij overgaat tot wetgeving die het eigendomsrecht aantast, moet hebben afgewogen of de inbreuk op het eigendomsrecht niet te ver gaat. Of met ander woorden de inbreuk disproportioneel, gelet op enerzijds het te dienen algemeen belang, maar anderzijds de inbreuk op het individuele eigendomsrecht. Inbreuken op het eigendomsrecht kunnen alleen door de beugel indien er een fair balance is getroffen tussen het algemeen belang en het eigenaarsbelang. Heeft die afweging niet op deugdelijke wijze tijdens het wetgevingsproces plaatsgehad, dan is het EHRM extra kritisch op dergelijke wetgeving.

Uitgangspunt is dat elke staat het recht heeft om in het kader van het algemeen belang het eigendomsrecht te beperken. Bij woonruimte gebeurt dat in ons land ook sinds jaar en dag. Denk aan de huurbescherming en aan de huurprijsregulering.

Is de woonplicht wel noodzakelijk?

  • Indien een staat overweegt om een drastische beperking van het eigendomsrecht, zoals een woonplicht, in te voeren, dan moet er een noodzaak zijn om dat te doen. En die noodzaak moet gelegen zijn in het algemeen belang. Dat algemeen belang kan verband houden met het volgende:
  • de schaarste aan koopwoningen voor mensen die daar zelf willen wonen;
  • dat die schaarste in de hand wordt gewerkt of vergroot doordat beleggers meer mogelijkheden hebben om de te koop staande woningen voor de neus van woningzoekenden weg te kapen (buy to let);
  • of dat door dit mechanisme de prijzen van koopwoningen zodanig worden opgedreven dat woningzoekenden niet in staat zijn die woningen te kopen;
  • of buy to let-kopers woningzoekenden verdringen.

 

Hierbij speelt een rol dat een woning die door een belegger wordt gekocht beschikbaar komt (of blijft) voor de huurmarkt, vaak de middenhuursector. Juist aan middenhuurwoningen is een grote behoefte, misschien nog wel meer dan aan koopwoningen. Ook dat doet de vraag rijzen of een woonplicht wel noodzakelijk is. En hoe om te gaan met grotere beleggers, die pakketten woningen kopen. Die kunnen moeilijk worden verplicht die woningen zelf te gaan bewonen. Of wordt de verkoop van meer woningen aan één partij voortaan onmogelijk en moet elke woning verkocht worden aan een woningzoekende? Er lijken te veel haken en ogen te zitten aan een woonplicht.

Onderzoek Kadaster en UvA

Uit op 10 oktober 2019 gepresenteerd onderzoek van het Kadaster en de Universiteit van Amsterdam blijkt dat woningbeleggers de huizenprijzen in de grote steden maar heel beperkt opdrijven. Dat onderzoek vond plaats in opdracht van minister Ollongren. Betekent dit nu een definitieve streep door de zelfbewoningsplicht? We zullen het moeten afwachten, maar het begint er wel alle schijn van.