Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over boetes in algemene huurvoorwaarden

Op 19 september 2019 is er in een kort geding procedure, gevoerd door ons kantoor, een uitspraak gedaan, waarin de Voorzieningenrechter prejudiciële vragen voorlegt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Een link naar de uitspraak treft u hierbij aan.

In deze zaak ging het om een vordering tot ontruiming van de huurwoning wegens illegale onderverhuur en het niet houden van hoofdverblijf in de woning van onze cliënt, de verhuurder. De vordering tot ontruiming van de woning werd toegewezen. Daarnaast was ook betaling van een contractuele boete gevorderd plus afdracht van de met onderverhuur gemaakte winst.

In de algemene bepalingen die onderdeel uitmaken van de huurovereenkomst staat een specifiek boetebeding voor onderverhuur opgenomen, namelijk  dat de huurder die onderverhuurt zonder toestemming een boete van EUR 5.000 verschuldigd is. Naast deze boete staan er ook boetes op andere tekortkomingen zoals vakantieverhuur, handel in verdovende middelen vanuit het gehuurde, en kamerverhuur. Ook staat er een generiek boetebeding in: dat de huurder voor iedere tekortkoming EUR 50,- per dag, met een maximum van EUR 5.000,- verschuldigd is.

De rechter dient in dergelijke zaken te toetsen of het boetebeding oneerlijk is, in de zin van een Europese richtlijn over oneerlijke bedingen (richtlijn 93/13/EG). De Voorzieningenrechter oordeelt allereerst dat het boetebeding wegens illegale onderverhuur op zichzelf bezien niet oneerlijk is.  Maar volgens de rechter rijst vervolgens de vraag of de beoordeling van de eerlijkheid van het boetebeding moet worden beperkt tot het beding zelf, of dat ook de andere boetebedingen in de huurovereenkomst bij die beoordeling moeten worden betrokken.

De Voorzieningenrechter zag daarom aanleiding tot het stellen van zogenaamde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Europese Hof van Justitie heeft in een eerdere uitspraak (HvJ EU 21 april 2016) geoordeeld dat de Europese richtlijn zo moet worden uitgelegd, dat bij de beantwoording van de vraag of een boetebeding oneerlijk is, moet worden nagegaan wat de cumulatieve werking is van alle desbetreffende bedingen van de overeenkomst. De Voorzieningenrechter vraagt zich af hoe dat oordeel moet worden uitgelegd. Hij noemt een paar mogelijkheden, namelijk:

  • alle boetebedingen in de overeenkomst;
  • alle boetebedingen die in de overeenkomst aan de onderhavige tekortkoming worden verbonden;
  • alle boetebedingen en alle andere oneerlijke bedingen in de overeenkomst, of
  • alle boetebedingen en alle andere oneerlijke bedingen die in de overeenkomst aan de onderhavige tekortkoming worden verbonden?

De Voorzieningenrechter vraagt hoe de richtlijn moet worden uitgelegd, bij de beoordeling of het boetebeding oneerlijk is, in een geval waarin het gaat om boetebedingen die zijn verbonden aan tekortkomingen van uiteenlopende aard welke zich naar  hun aard niet gezamenlijk hoeven voor te doen, en in het concrete geval dat ook niet doen. En of daarbij mede van belang is dat naast een boete ook een schadevergoeding in de vorm van winstafdracht wordt gevorderd.

Zodra er een antwoord is op deze vragen berichten wij u.