Tag archieven: vrije sector

Liberalisatiegrens per 1 juli 2024

Minister De Jonge heeft op 4 maart 2024, enkele weken later dan normaal, zijn jaarlijkse circulaire huurprijsbeleid gepubliceerd. Daarin zijn onder meer de maximale percentages van de jaarlijkse huurprijsverhoging gepubliceerd, maar ook de verhoging van de prijs per WWS-punt.

We wisten al dat de jaarlijkse maximale huurverhoging in de sociale huursector 5,8% is. En we wisten ook al dat de jaarlijkse maximale huurverhoging in de vrije sector tot 1 mei 2024 5,8% is. Onzeker is nog wat het maximum is vanaf 1 mei 2024. Het is nog wachten op de goedkeuring van een wetsvoorstel daarover van de minister. De minister gaat er vanuit dat die goedkeuring komt. In dat geval zal de maximale huurverhoging vanaf 1 mei 2024 in de vrije sector 6,8% bedragen.

De verhoging van de prijs per WWS-punt is belangrijk voor de vaststelling van het aantal WWS-punten dat nodig is om een woning in de vrije sector te kunnen verhuren. Sinds 1 juli 2023 waren daarvoor 136 WWS-punten nodig. Sinds 1 januari 2024 148 WWS-punten. En vanaf 1 juli 2024 zijn dat 143 WWS-punten.

Maar er is ook een complicatie. Als de Wet betaalbare huur (zoals minister De Jonge hoopt) op 1 juli 2024 wordt ingevoerd zijn er vanaf die datum geen 143 WWS-punten maar 144 WWS-punten nodig om een woning in de vrije sector te kunnen verhuren. Maar veel maakt dat niet uit, want als die wet dan inderdaad is ingevoerd vallen alle woningen tot 187 punten, waarvoor nieuwe huurcontracten worden gesloten, onder het WWS. Het heeft geen zin om een woning met 143 punten voor 1 juli 2024 te verhuren, want dan zijn er 148 punten nodig voor de verhuur in de vrije sector.

Volgt u het nog? De huurprijsregulering wordt elk jaar gecompliceerder. Dit jaar spant de kroon. Maar nu komt daar ook nog grote onzekerheid bij. Het is niet fraai waar ons landsbestuur ons mee opzadelt.

De rechtbank Rotterdam beoordeelt huurverhogingsbedingen heel anders dan de rechtbank Amsterdam

De rechtbank Rotterdam heeft op 9 februari 2024 een uitgebreid gemotiveerd vonnis gegeven over een huurverhogingsbeding zoals dat standaard in de markt wordt gebruikt: inflatie (CPI) plus een opslagpercentage van (in dit geval) maximaal 3%. De rechtbank Amsterdam oordeelt sinds vorig jaar dat dergelijke bedingen oneerlijk zijn op grond van een Europese richtlijn over oneerlijke consumentenbedingen. Er zijn inmiddels vele vonnissen door de rechtbank Amsterdam over deze materie gewezen en geen enkel argument dat verhuurders daartegen inbrengen is tot nu toe door de rechtbank Amsterdam gehonoreerd. De rechtbank Rotterdam doet dat anders en veel genuanceerder.

CPI plus 1% is niet oneerlijk en meer kan soms ook

De rechtbank Rotterdam toetst dergelijke huurverhogingsbedingen ook aan de Richtlijn, want ziet deze niet als een kernbeding. Maar, anders dan de Amsterdamse collega’s, vinden de Rotterdammers een beding waarmee de huur wordt verhoogd op basis van de inflatie (CPI) +1% niet oneerlijk. Ook indien de opslag meer is dan 1%, is het beding ‘niet per definitie’ oneerlijk. Maar dan moet de verhuurder kunnen aantonen dat het opslagpercentage gebaseerd is op een ‘redelijke inschatting van de markt’. Ook andere omstandigheden kunnen zo’n hogere opslag rechtvaardigen. Welke omstandigheden dat kunnen zijn zegt de rechtbank er niet bij.

De rechtbank voegt eraan toe dat, omdat er een groot tekort is aan woonruimte, daarbij moet worden voorkomen dat de huurprijs te hoog wordt en dat de verhuurder bij de vaststelling van de hoogte van de opslag rekening houdt met de belangen van de huurder.

Relevantie wettelijk gemaximeerde huurverhoging vrije sector

De rechtbank stelt vast dat de vrije sector tot 1 mei 2021 geen regeling kende die de huurverhoging maximeert. Verhuurders konden daar dus geen rekening mee houden bij voordien gesloten huurcontracten. Het gaat daarom volgens rechtbank te ver om, indien het beding in strijd is met die recente regelgeving, dat beding dan oneerlijk te achten. Het ligt dan meer voor de hand het beding nietig te verklaren voor zover er een grotere huurverhoging uit voortvloeit dan de wet toestaat, aldus de rechtbank.

Afschrikwekkende werking

De rechtbank Rotterdam vindt, net als de rechtbank Amsterdam, wel dat indien het opslagpercentage als oneerlijk moet worden beschouwd, zowel het inflatiebeding als het opslagbeding nietig is. Van splitsing is dus geen sprake. De rechtbank onderkent dat het volledig buiten toepassing verklaren van de gehele huurverhogingsregeling in het huurcontract grote gevolgen kan hebben voor verhuurders en voor de markt. Maar de rechtbank ziet geen andere mogelijke uitkomst, want volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg moet de sanctie op een oneerlijk beding afschrikwekkend zijn.

Toch ontbinding en ontruiming

De rechtbank vernietigt in dit geval het gehele huurverhogingsbeding, waardoor de aanvangshuurprijs van € 1800,- nooit is gewijzigd. Dat heeft niet zo grote gevolgen als in de bekende Bouwinvest-zaak, want daardoor wordt de huurachterstand ongeveer € 1000,- minder (op een totaal van ongeveer € 15.000,-). De rechtbank vindt dat voldoende reden om de huurovereenkomst te ontbinden.

Doekje voor het bloeden

Bijzonder is dat de rechtbank nog een soort doekje voor het bloeden geeft. De rechtbank wijst erop dat, indien gedurende minimaal drie jaren structureel wordt afgeweken van het huurverhogingsbeding in de huurovereenkomst, door de toepassing van een lager percentage dan waarop het huurcontract recht geeft, er sprake is van een stilzwijgende nieuwe afspraak tussen partijen. In dat geval moet de nieuwe afspraak worden getoetst en kan het huurverhogingsbeding in het huurcontract genegeerd worden.

Commentaar

Duidelijk is dat de toetsing van huurverhogingsbedingen aan de Europese richtlijn oneerlijke consumentenbedingen inmiddels niet meer alleen het ‘speeltje’ is van de Amsterdamse rechtbank. Duidelijk is ook dat de gerechten in ons land er verschillend over oordelen. De onzekerheid die hiervan het resultaat is fnuikend voor de vastgoedbranche. Het wachten is op antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen over deze materie. Laten we hopen dat de Hoge Raad bij de beantwoording daarvan oog heeft voor de ongekende (maatschappelijke) gevolgen van de rigoureuze Amsterdamse lijn.

Bijzonder in het Rotterdamse vonnis is dat een opslag van meer dan 1% niet oneerlijk is als de verhuurder maar kan aantonen dat het gekozen percentage gebaseerd is op een ‘redelijke inschatting van de markt’. De rechtbank lijkt hiermee te zeggen dat als de verhuurder de toekomst goed kan voorspellen hij meer mag vragen. Om welke toekomst gaat het dan? De ontwikkeling van de inflatie? De ontwikkeling van de kosten van de aannemerij? De ontwikkeling van de vastgoedprijzen? De ontwikkeling van de eigen exploitatiekosten? En over welke periode? Huurovereenkomsten kunnen erg lang duren. En wat moet de verhuurder als bewijs produceren? De voorspelling van een gezaghebbend economisch instituut? En wat als de huurder aantoont dat dat instituut in het verleden lang niet altijd goed zat? Het vonnis roept meer vragen op dan het beantwoordt, zodat de markt er niets mee opschiet bij het ontwerp van een nieuw huurverhogingsbeding.

Bijzonder is ook het door de rechtbank bedachte doekje voor het bloeden. Het heeft er alle schijn van dat rechters zelf ook in hun maag zitten met de rigoureuze afschrikwekkende rechtspraak uit Luxemburg en een way-out bedenken voor verhuurders. Dat is eerder ook in Amsterdam gebeurd.

Het verdere proces bij de Hoge Raad over de prejudiciële vragen zal op het scherpst van de snede (en mogelijk met de inbreng van meer betrokken partijen) worden gevoerd. We zijn er nog lang niet klaar mee.

Maximale huurprijsstijging huurwoningen in 2024

Onlangs heeft minister De Jonge bekendgemaakt met welke percentages de huren in 2024 mogen stijgen.

Vrije huursector

Voor de vrije huursector is het percentage gemaximeerd op 5,5%. De wet die dit regelt geldt nog tot 1 mei 2024. De minister wil de wet vanaf die datum met nog eens drie jaar verlengen (dus tot 1 mei 2027), maar nog niet duidelijk is of in de huidige Tweede Kamer, in de nieuwe samenstelling sinds de verkiezingen op 22 november 2023, daarvoor een meerderheid is te vinden. Het gaat om een maximum percentage. Dat betekent dat, indien op grond van de huurovereenkomst de maximale huurverhoging uitkomt op een lager percentage, dat lagere percentage geldt.

Sociale huursector

In de sociale huursector bedraagt de maximale huurprijsstijging 5,8%. Het lijkt merkwaardig dat de stijging in sociale huursector groter is dan die in de vrije huursector. Dat komt doordat de huurstijging in beide sectoren is gekoppeld aan verschillende grootheden. De 5,5% in de vrije huursector is op grond van de wet gelijk aan de inflatie van december 2022 tot december 2023 +1 procentpunt.

De 5,8% van de sociale huursector is gebaseerd op de Nationale Prestatieafspraken tussen de minister en Aedes. Daarin staat de huurstijging is gekoppeld aan de gemiddelde loonstijging van december 2022 tot december 2023.

De minister realiseert zich dat het merkwaardig is dat de huren in de sociale huursector meer mogen stijgen dan de huren in de vrije huursector. Hij haast zich daarom op te merken dat de huren in de sociale huursector stijgen  “…  nadat de meeste huurders ook hun inkomen hebben zien stijgen”, zodat, zo lijkt de minister te redeneren, dit geen pijn doet voor sociale huurders. Maar die gemiddelde loonstijging geldt natuurlijk ook voor huurders in de vrije huursector.

Liberalisatiegrens per 1 januari 2024 naar € 879,66

Op 1 december 2023 is de per 1 januari 2024 geldende liberalisatiegrens bekendgemaakt. Die komt op € 879,66. De liberalisatiegrens lag sinds 1 januari 2023 op € 808,06, maar is geïndexeerd met de CPI (consumentenprijsindex) van juli 2022 tot juli 2023.

Dat betekent dat vanaf 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 een zelfstandige woning over tenminste 148 punten moet beschikken om in de vrije sector te kunnen worden verhuurd. Tot en met 31 december 2023 is daartoe een puntenaantal van 136 nog voldoende.

Op 1 juli 2024 zal het benodigde puntental voor de verhuur in de vrije sector weer dalen. Het is voor het eerst dat het verschil zo groot is. Dat is het gevolg van de sterke inflatie de afgelopen tijd. Tot 2023 bewoog het benodigde puntental voor de verhuur in de vrije sector nog tussen 141 en 145 punten.

Optreden van Huib Hielkema bij bijeenkomst van Pararius over de middenhuurplannen

Op  16 februari 2023 organiseerde Pararius in Rotterdam een druk bezochte bijeenkomst voor haar relaties over de middenhuurplannen van minister De Jonge. Ongeveer 300 makelaars en andere belangstellenden uit het gehele land woonden de bijeenkomst bij. Huib Hielkema lichtte de plannen van de minister toe. Hij hield de aanwezigen voor dat plannen op gespannen voet staan met het door verdragen beschermde eigendomsrecht, dat de minister daar op geen enkele manier rekening mee heeft gehouden en dat het nog maar de vraag is of zijn plannen ongeschonden de eindstreep zullen halen.

Klik op de link hieronder voor een video-impressie

Huurverhoging in de vrije sector in 2022

Op 1 mei 2021 is de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten in werking getreden. Vanaf die datum geldt dat er een maximum zit aan de jaarlijkse huurverhoging voor een woning in de vrije sector. Dit wettelijke maximum geldt voor drie jaar, dus tot 1 mei 2024. Over deze wet schreven wij reeds twee blogs (blog 1 en blog 2).

Op grond van deze wet is de maximale huurverhoging inflatie+1%. In het jaar 2021 is de inflatie 1,4%, zodat de huurverhoging in dit jaar maximaal 2,4% mag zijn. Maar wat geldt er nu voor het jaar 2022?

Maximale huurverhoging 2022

Voor het berekenen van de maximale huurverhoging in het jaar 2022 dient eerst te worden berekend wat de inflatie is.

Het wettelijke criterium hiervoor staat in artikel 10 lid 3 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en luidt als volgt:

“Het maximale huurverhogingspercentage voor huurovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:247 van het Burgerlijk Wetboek in enig jaar is gelijk aan (het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de maanden december t-2 tot en met november t-1) / (het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de maanden december t-3 tot en met november t-2) vermeerderd met één procentpunt, waarbij de prijsindexcijfers de cijfers uit de «Consumentenprijsindex Alle Huishoudens» van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn en de gemiddelde prijsindexcijfers worden berekend uit de prijsindexcijfers vermeld in het nummer van het Statistisch Bulletin, waarin het indexcijfer van november t-1 respectievelijk november t-2, al dan niet voorlopig, wordt gepubliceerd.”

Het is een ingewikkeld criterium. Blijkens de toelichting in de parlementaire geschiedenis gaat het bij dit criterium om de ontwikkeling van de inflatie van december in het tweede jaar voorafgaand aan het huurverhogingsjaar tot en met november in het jaar direct voorafgaand aan het huurverhogingsjaar.

Dit betekent dat de inflatie voor de huurverhogingen in 2022 volgens deze definitie als volgt dient te worden berekend: het gemiddelde van de prijsindexcijfers van 1 december 2020 tot 1 december 2021 (= 109,8733) gedeeld door het gemiddelde van de prijsindexcijfers van 1 december 2019 tot 1 december 2020 (= 107,4225). Dat komt uit op een getal van 1,0228145873, met andere woorden 2,28145873%. Afgerond op één cijfer achter de komma: 2,3%.

Vermeerderd met 1 procentpunt is de maximaal toegestane huurverhoging voor het kalenderjaar 2022 dus 3,3%.

Wat betekent dit voor de praktijk?

Verhuurders die de huur in het jaar 2022 willen verhogen, dienen eerst na te gaan wat er in het huurcontract staat. Als het contractuele huurverhogingspercentage voor dat jaar 3,3% of lager is, dan ben je als verhuurder gerechtigd om het contractuele percentage door te berekenen.

Komt echter het contractuele huurverhogingspercentage uit boven het wettelijke maximum, dan ben je als verhuurder in 2022 gebonden aan het maximum van 3,3%.

Nb. Voor sociale huurwoningen geldt een huurbevriezing tot 1 juli 2022.

Ollongren bezwijkt: huurverhoging van alle woningen wordt gemaximeerd

Het potje vrijworstelen dat minister Ollongren sinds dit voorjaar uitvecht met de Eerste en Tweede Kamer lijkt beslecht: de minister bezwijkt voor de druk van de oppositie en heeft in een brief aan de Kamer vorige week aangekondigd generieke maatregelen te nemen die ertoe moeten leiden dat de jaarlijkse huurverhogingen van alle huurwoningen in ons land worden beperkt tot inflatie +1%.

Coronacrisis en huurwoningmarkt

De coronacrisis heeft ernstige economische gevolgen. Dat is inmiddels wel duidelijk. De coronacrisis raakt bedrijven die hun omzet zien verdampen en particulieren die werkloos worden. Maar de coronacrisis raakt lang niet iedereen. Er zijn ook partijen die er juist garen bij spinnen. Dat is de reden waarom minister Ollongren dit voorjaar haar rug recht hield toen de oppositie vroeg om een bevriezing van alle woninghuren in ons land. Het kwam haar zelfs op een motie van afkeuring in de Eerste Kamer te staan. Wij schreven er al eerder over. Zij meldde de Kamer toen na de zomer de ‘koopkrachtplaatjes’ te willen  afwachten en dan te bezien of generieke maatregelen, die dus alle huurwoningen betreffen, wel noodzakelijk zijn.

Opgevoerde druk door de oppositie in de Tweede Kamer

Tweede Kamerlid Nijboer (PvdA) bleef niet stilzitten en diende onlangs een initiatief wetsontwerp in met als doel de huurverhogingen in de vrije sector te beperken tot inflatie +1%. Daarnaast nam de Kamer bij de algemene politieke beschouwingen een motie aan van de oppositie die in algemene bewoordingen oproept ‘wonen weer betaalbaar te maken’. Het kabinet ondersteunde de motie. Maar aan de zijde van de minister bleef het stil. Tot haar brief van afgelopen vrijdag.

Kamerbrief van 6 november 2020

De minister kondigt in haar brief, die als titel heeft “Maatregelen woningmarkt voor betaalbaarheid en investeren in leefbaarheid“, een aantal maatregelen aan. Zo mogen woningcorporaties hun woningen straks toewijzen aan mensen met een hoger inkomen dan nu, zodat ook een deel van de middengroepen door de corporaties kunnen worden bediend. Verder wil de minister investeren in de leefbaarheid van kwetsbare wijken en wil zij de vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor koopstarters beperken tot woningen tot een koopsom van € 400.000. Daarboven bedraagt het belastingtarief 2%, maar beleggers gaan, zoals eerder aangekondigd, 8% overdrachtsbelasting betalen.

Maar de minister begint haar brief met haar voornemen om de huurverhoging van alle huurwoningen, dus zowel sociale huurwoningen als vrije sector woningen, te beperken tot inflatie +1%. De minister zegt het wetsontwerp van Nijboer te omarmen, maar ze gaat in haar brief verder door de wettelijke maximering van de huurverhogingen ook voor de sociale huursector te laten gelden.

Reacties in de markt

Vastgoedbelang en IVBN zijn blijkens hun persberichten van afgelopen week verbijsterd. Zij wijzen de minister erop dat deze maatregel samen met andere aangekondigde maatregelen (zoals de maximering van het aantal WWS-punten voor de WOZ-waarde en de verhoging van de overdrachtsbelasting voor beleggers) desastreuze gevolgen zal hebben voor een belangrijk en breed gedragen maatschappelijk doel: vergroting van het middenhuursegment. Dat is broodnodig om de doorstroming op gang te brengen. Er is dan ook geen andere Europees land waar het middenhuursegment zo klein is.

Commentaar

De minister licht niet toe wat haar heeft gebracht tot deze generieke maatregel, waarom zij als criterium de inflatie + 1% voorstelt en waarom zij verder wil gaan dan het wetsontwerp van Nijboer. De door haar voor de zomer nog genoemde doorslaggevende ‘koopkrachtplaatjes’ ontbreken in haar brief. Het lijkt erop dat de minister simpelweg gezwicht is voor de politieke druk van de oppositie. Dat kan en mag in een democratisch bestel, maar het overtuigt niet.

Het is de tragiek van elke minister van wonen: huurprijsregulering door de overheid klinkt goed en maakt huurders blij. Maar nooit voor lang, want daardoor wordt er niet of onvoldoende bijgebouwd. Dat leidt steevast tot nieuwe schaarste op de woningmarkt en vervolgens tot (te) hoge huren, met een nieuwe roep om regulering tot gevolg. Helaas wint het korte termijngeluk het te vaak van de noodzakelijke lange termijnoplossing. Zo gaat dat al tientallen jaren in ons land. Zou dat komen doordat ministers maar vier jaar aan het roer zitten? Kijkt minister Ollongren al reikhalzend uit naar de verkiezingen in maart 2021?

Kan de rechter de servicekosten bij vrije sector huur toetsen? Het antwoord van de Hoge Raad

Op 16 december 2019 schreef collega Elsje de Bie een artikel over de vraag of de rechter servicekosten bij vrije sector huur kan toetsen. Dit naar aanleiding van een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. Daarin had het hof het roer radicaal omgegooid en geoordeeld dat partijen bij geliberaliseerde huur (vrije sector) volledige contractsvrijheid hebben, zodat er voor de rechter geen taak is om de huurovereenkomst inhoudelijk te toetsen.

Het oordeel van het gerechtshof

In deze zaak was in de huurovereenkomst een huur van € 740,00 per maand vastgelegd en ongeveer hetzelfde bedrag aan vaste niet jaarlijks afrekenbare servicekosten. Het hof oordeelde dat deze partijafspraak helder was en dat de rechter geen bevoegdheid heeft om de servicekosten te toetsen op grond van artikel 7:259 lid 1 BW. Zelfs niet als de werkelijke kosten een lager zijn.

Cassatie bij de Hoge Raad

De huurder liet het er niet bij zitten en is van de uitspraak van het hof Amsterdam in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 24 april 2020 uitspraak gedaan en de uitspraak van het hof vernietigd.

De vraag die de Hoge Raad moest beantwoorden is hoe ver de contractsvrijheid van partijen gaat als zij zijn overeengekomen dat de huurder een vast bedrag per maand betaalt voor meubilair en voor de maandelijkse VvE-bijdrage. Dat was een lastige vraag, omdat de letterlijke tekst van het betreffende wetsartikel (artikel 7:259 lid 1 BW) tot een ander antwoord leidt dan de bedoeling van die tekst.

In artikel 7:259 lid 1 BW staat het volgende:

De betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten beloopt het bedrag dat door de huurder en verhuurder is overeengekomen. Bij gebreke van overeenstemming beloopt de betalingsverplichting met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter het bedrag dat in overeenstemming is met de voor de berekening daarvan geldende wettelijke voorschriften of met hetgeen als een redelijke vergoeding voor de geleverde zaken en diensten kan worden beschouwd, en met betrekking tot servicekosten het bedrag dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.

De Hoge Raad overweegt dat het woord ‘overeenstemming’ in deze wetsbepaling niet slaat op de huurovereenkomst, maar op overeenstemming tussen partijen over de jaarlijkse afrekening van de servicekosten. Als de huurder het niet eens is met die afrekening (bijvoorbeeld omdat de werkelijke kosten lager zijn dan wat de huurder moet betalen), is er geen overeenstemming en kan aan de rechter om een oordeel worden gevraagd. De servicekosten moeten in relatie staan tot de werkelijke kosten die de verhuurder heeft gemaakt. Er is volgens de Hoge Raad dus wél degelijk een taak weggelegd voor de rechter bij de toetsing van de servicekosten bij geliberaliseerde huur als partijen daarover van mening verschillen na afrekening van de kosten.

Bovendien dient de rechter te onderzoeken of de doorbelaste kosten wel servicekosten zijn. Servicekosten zijn immers kosten die bij de huurder in rekening worden gebracht voor geleverde zaken en diensten die met de bewoning van de woning verband houden. Daarom oordeelt de Hoge Raad dat een VvE-bijdrage niet mag worden doorbelast aan de huurder voor zover het gaat om eigenaarslasten.

Conclusie

Bij geliberaliseerde huur geldt dus net als bij sociale huur de regel dat servicekosten verband moeten houden met de werkelijke kosten en dat deze kosten jaarlijks afgerekend moeten worden. Als partijen over de afrekening onenigheid krijgen kunnen deze kosten ter toetsing worden voorgelegd aan de rechter. De rechter moet vervolgens onderzoeken of de servicekosten wel voor rekening van de huurder komen. Zo ja, dan moet de rechter beoordelen of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn. Zo nee, dan moet de rechter beoordelen of de verhuurder onredelijk voordeel geniet door de kosten bij de huurder in rekening te brengen.

De Hoge Raad maakt daarmee de radicale ommezwaai van het gerechtshof Amsterdam weer ongedaan en bevestigt de daarvoor geldende lijn. De volledige uitspraak van de Hoge Raad kunt u hier lezen.

Twijfelt u of u bepaalde kosten wel of niet kunt doorbelasten aan uw huurder, laat u dan goed adviseren.

Het Parool laat beleggers onnodig schrikken over noodknop middenhuur

Begin maart 2019 waren vastgoedbeleggers in rep en roer naar aanleiding van een artikel in Het Parool van vrijdag 22 februari 2019.  De krant schreef dat minister Ollongren (Binnenlandse Zaken) werkt aan een tijdelijke noodknop voor het middenhuursegment. Met die noodknop kunnen gemeenten de huren van vrije sectorwoningen maximeren tot circa € 1.000 per maand.

Het Parool beweerde dat Rob van Gijzel, die vorig jaar in opdracht van de minister onderzoek deed naar het middensegment, had voorgesteld de huren in dit segment te maximeren tot 3% van de WOZ-waarde. Dat is onjuist, zoals ook de krant inmiddels heeft toegegeven. Van Gijzel heeft dat nooit voorgesteld.
Die 3% blijkt, bij navraag bij Het Parool, een wens te zijn van de Amsterdamse wethouder Ivens van Wonen (SP). Dat is te lezen in een brief van Ivens aan de Amsterdamse gemeenteraad. Spant wethouder Ivens hier de pers voor zijn politieke karretje? En laat het Parool zich daarvoor lenen?

Lees het artikel van Huib Hielkema dat hij hierover schreef voor VastgoedJournaal