Tag archieven: verhuiskostenvergoeding

Signaleringen

Verhoging minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie

De hoogte van een minimumbijdrage voor verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie zelfstandige woonruimte, woonwagens en standplaatsen is per 29 februari 2024 verhoogd naar een bedrag van € 7.428,-. De minimumbijdrage tot die periode bedroeg € 7.156,-.

Meer lezen over de verhuiskostenvergoeding bij renovatie woonruimte? Lees dan onze eerdere blogs over het onderwerp:

De verhuiskostenvergoeding bij renovaties, het blijft de gemoederen bezighouden

Geen verhuiskostenvergoeding bij tijdelijk verblijf in een volledig ingerichte logeerwoning

Verhuiskostenvergoeding bij renovatie

Brancheorganisaties Raad Nederlandse detailhandel

Inretail, Koninklijke Horeca Nederland, MKB Nederland en Centraal Bureau Levensmiddelenhandel hebben op 30 januari 2024 een huurders variant op het ROZ 290 model gelanceerd. In de documenten van deze brancheverenigingen worden een aantal aanpassingen voorgesteld die een huurder kan benutten in de onderhandeling met de verhuurder.

 

Verhoging minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie

De hoogte van de minimumbijdrage voor verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie van woonruimte is bij ministeriële regeling verhoogd en bedraagt per 28 februari 2023 een bedrag van € 7.156,-.

Meer lezen over de verhuiskostenvergoeding bij renovatie van woonruimte? Lees dan onze eerdere blogs over dit onderwerp:

De verhuiskostenvergoeding bij renovaties, het blijft de gemoederen bezighouden

Geen verhuiskostenvergoeding bij tijdelijk verblijf in een volledig ingerichte logeerwoning

Verhuiskostenvergoeding bij renovatie

 

 

 

 

Hoge Raad hakt knoop door: géén verhuiskostenvergoeding bij tijdelijk verblijf in een volledig ingerichte logeerwoning

Goed nieuws voor verhuurders en met name woningcorporaties! Op 1 april jl. heeft de Hoge Raad de prejudiciële vragen beantwoord over de verhuiskostenvergoeding. De prejudiciële vragen stelden aan de orde of een huurder ten laste van de verhuurder recht heeft op de wettelijke minimumbijdrage in verhuis- en inrichtingskosten, indien de huurder tijdens een renovatie van de woning verblijft in een door de verhuurder ter beschikking gestelde, volledig ingerichte en gestoffeerde ‘logeerwoning’. Volgens de Hoge Raad – in tegenstelling tot de eerdere conclusie van de PG – is dat niet het geval.

In dit artikel zal eerst de achtergrond van het onderwerp worden geschetst. Vervolgens zal de beslissing van de Hoge Raad worden toegelicht en becommentarieerd.

De verhuiskostenvergoeding en de prejudiciële vragen

Indien het vanwege een renovatie van een huurwoning noodzakelijk is dat de huurder tijdelijk zal verhuizen, moet de verhuurder bijdragen in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt. Dit betreft de zogeheten verhuiskostenvergoeding en hiervoor geldt op grond van de wet een minimumbijdrage. Met ingang van 28 februari 2022 is deze minimumbijdrage € 6.505,-. De verhuiskostenvergoeding is bedoeld voor de kosten die de huurder moet maken voor verhuizing van de huisraad naar de tijdelijke woning en de kosten om na het terugverhuizen de gerenoveerde huurwoning opnieuw in te richten.

Zoals toegelicht in een eerdere bijdrage, komt het in de praktijk veel voor dat verhuurders, met name woningcorporaties, aan een huurder tijdens renovatiewerkzaamheden een volledig ingerichte logeerwoning ter beschikking stellen (ook wel wisselwoning genoemd). In die situatie hoeft de huurder dus geen huisraad over te brengen naar de logeerwoning. Ook hoeft de huurder bij terugkomst de gerenoveerde huurwoning niet opnieuw in te richten. Aangezien de huurder hoogstens wat persoonlijke spullen heen en weer verplaatst, werd in de meeste gerechtelijke uitspraken geoordeeld dat in deze situatie geen sprake is van een verhuizing zoals bedoeld in de wettelijke regeling. Daardoor kon de betreffende huurder geen aanspraak maken op een verhuiskostenvergoeding.

In de literatuur en rechtspraak is altijd discussie over het onderwerp blijven bestaan. Voorts is de maatschappelijke relevantie daarvan groot. Daarom heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 22 juni 2021 aanleiding gezien om over dit onderwerp prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Voorafgaand aan de beantwoording door de Hoge Raad is op 12 januari 2022 de conclusie van de Procureur-Generaal gepubliceerd. In zijn conclusie nam de PG het standpunt in dat ook de tijdelijke ‘verplaatsing’ van de huurder naar een logeerwoning moet worden aangemerkt als een verhuizing zoals bedoeld in de wettelijke regeling, als gevolg waarvan de verhuurder een verhuiskostenvergoeding verschuldigd is. Vanwege deze conclusie van de PG werd door de praktijk reikhalzend uitgekeken naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Indien de Hoge Raad de conclusie van de PG zou volgen, dan zou dat grote maatschappelijke gevolgen kunnen hebben.

De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad

In zijn prejudiciële beslissing wijkt de Hoge Raad af van de conclusie van de PG. Daartoe gaat de Hoge Raad eerst in op de parlementaire geschiedenis en de strekking van de wettelijke regeling van de verhuiskostenvergoeding. In navolging daarvan overweegt de Hoge Raad – samengevat – het volgende:

  • Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat een huurder van zelfstandige woonruimte die tijdens een renovatie het gehuurde moet verlaten en tijdelijk verblijft in een door de verhuurder ter beschikking gestelde, volledig ingerichte en gestoffeerde logeerwoning, geen aanspraak kan maken op de minimumbijdrage.
  • Dat geldt ook indien de verhuurder daartoe een redelijk aanbod heeft gedaan, maar de huurder dit aanbod niet heeft aanvaard. In die gevallen heeft de verhuurder immers, door het ter beschikking stellen van een volledig ingerichte en gestoffeerde wisselwoning, een redelijke en passende voorziening getroffen die meebrengt dat de huurder zelf geen verhuis- en herinrichtingskosten behoeft te maken.
  • Voor zover een tijdelijk verblijf in een logeerwoning toch gepaard gaat met kosten voor de huurder, zoals vervoers- en opslagkosten met betrekking tot (een gedeelte van) de inboedel en herinrichtingskosten bij terugkeer in de gerenoveerde woning, volgt uit de wet dat de huurder in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van die kosten. Het ligt op de weg van de verhuurder om in dit geval tijdig een concreet aanbod te doen met betrekking tot het tijdelijke verblijf in een volledig ingerichte en gestoffeerde logeerwoning en de vergoeding van eventuele kosten die daarmee gepaard kunnen gaan.


De praktijk

Zoals toegelicht in een eerdere bijdrage, is het een gegeven dat met de veroudering van de woningvoorraad en de taak om te verduurzamen periodiek renovaties noodzakelijk zijn. Dat betekent dat er in de nabije toekomst veel renovatiewerkzaamheden in wooncomplexen zullen gaan plaatsvinden. In het geval de huurder, die in verband met zo’n renovatie niet in de woning kan blijven wonen, per definitie aanspraak maakt op de minimum verhuiskostenvergoeding, dan leidt dat voor verhuurders tot extra hoge kosten. Dit kan zelfs gevolgen hebben voor de financiële haalbaarheid van renovatieprojecten. Verhuurders, met name woningcorporaties, zullen daarom opgelucht zijn met de voornoemde beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. Dat verhuurders de logeerwoningen kunnen blijven gebruiken zoals zij dat voorheen deden scheelt immers toch weer een belangrijke zorg.

Conclusie PG: wél verhuiskostenvergoeding bij tijdelijk verblijf in een volledig ingerichte logeerwoning

Op 12 januari jl. is een belangrijke conclusie gepubliceerd van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De conclusie heeft betrekking op een zaak waarin door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden prejudiciële vragen zijn gesteld. Die vragen zien op de figuur van een door een verhuurder in verband met een voorgenomen renovatie ter beschikking gestelde, volledig gestoffeerde en ingerichte ‘logeerwoning’. In zijn conclusie neemt de PG het standpunt in dat ook de tijdelijke ‘verplaatsing’ van de huurder naar zo’n logeerwoning moet worden aangemerkt als een verhuizing zoals bedoeld in de wettelijke regeling, als gevolg waarvan de verhuurder een verhuiskostenvergoeding verschuldigd is. Indien de Hoge Raad de conclusie van de PG overneemt, kan dit (grote) gevolgen hebben voor met name renovatieprojecten in wooncomplexen.

In dit artikel zal eerst de achtergrond van het onderwerp worden geschetst. Vervolgens zal de conclusie van de PG worden toegelicht en becommentarieerd.

De verhuiskostenvergoeding en de prejudiciële vragen

Indien het vanwege een renovatie van een huurwoning noodzakelijk is dat de huurder tijdelijk zal verhuizen, moet de verhuurder bijdragen in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt. Dit betreft de zogeheten verhuiskostenvergoeding en hiervoor geldt op grond van de wet een minimumbijdrage. Met ingang van 28 februari 2021 is deze minimumbijdrage € 6.334,-. De verhuiskostenvergoeding is bedoeld voor de kosten die de huurder moet maken voor verhuizing van de huisraad naar de tijdelijke woning en de kosten om na het terugverhuizen de gerenoveerde huurwoning opnieuw in te richten.

Zoals toegelicht in een eerdere bijdrage, komt het in de praktijk veel voor dat verhuurders, met name woningcorporaties, aan een huurder tijdens renovatiewerkzaamheden een volledig ingerichte logeerwoning ter beschikking stellen. In die situatie hoeft de huurder dus geen huisraad over te brengen naar de logeerwoning. Ook hoeft de huurder bij terugkomst de gerenoveerde huurwoningen niet opnieuw in te richten. Aangezien de huurder hoogstens wat persoonlijke spullen heen en weer verplaatst, werd in de meeste gerechtelijke uitspraken geoordeeld dat in deze situatie geen sprake is van een verhuizing zoals bedoeld in de wettelijke regeling. Daardoor kon de betreffende huurder geen aanspraak maken op een verhuiskostenvergoeding.

Zowel in de rechtspraak als in de literatuur bestaat er over dit onderwerp verdeeldheid. Mede vanwege de maatschappelijke relevantie daarvan heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 22 juni 2021 hierover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad (waarover wij destijds een bijdrage hebben geschreven). Zoals in de inleiding aangegeven, heeft de PG – vooruitlopend op de Hoge Raad – deze vragen inmiddels beantwoord.

De conclusie van de PG

De PG heeft een lezenswaardige conclusie geschreven. Daarin wordt eerst een schets gegeven van de inhoud en achtergrond van de wettelijke regeling, waarna een uitgebreide beantwoording van de prejudiciële vragen volgt. Die beantwoording luidt – samengevat – als volgt:

De PG is van mening dat, in het geval de huurder in verband met de renovatie niet in de woning kan blijven wonen, een tijdelijke intrek in een door de verhuurder ter beschikking gestelde logeerwoning kan worden aangemerkt als een verhuizing zoals bedoeld in de wettelijke regeling. Dat betekent dat de verhuurder in dat geval een verhuiskostenvergoeding verschuldigd is. Een andersluidende opvatting zou volgens de PG op gespannen voet staan met de wetsgeschiedenis.

Daarbij overweegt de PG dat het voor de beoordeling van de vraag of in de geschetste situatie sprake is van een verhuizing niet uitmaakt of:

  • de woning ten behoeve van de renovatiewerkzaamheden al dan niet moet worden ontruimd;
  • de inboedel van de huurwoning wordt opgeslagen in een door de verhuurder op diens kosten ter beschikking gestelde opslagruimte;
  • de kosten van verplaatsing van de inboedel (naar die opslagruimte en terug naar de woning) voor rekening van de verhuurder komen;
  • de huurder bij terugkeer in de gerenoveerde woning als gevolg van de renovatiewerkzaamheden herinrichtingskosten in de eigen woning heeft moeten maken;

 

De PG tekent wel aan dat de verschuldigdheid van de verhuiskostenvergoeding niet uitsluit dat de huurder toestemt in de nakoming van die verbintenis in de vorm van een andere prestatie. Volgens de PG zou die andere prestatie het ter beschikking stellen van een logeerwoning kunnen zijn. Op die wijze zou voorkomen kunnen worden dat de verhuiskosten geheel of gedeeltelijk in geld moet worden voldaan.

De gevolgen voor de praktijk

Vooropgesteld dient te worden dat het hier gaat om een conclusie van de PG en dat niet uitgesloten kan worden dat de Hoge Raad van deze conclusie zal afwijken. Mocht de Hoge Raad de conclusie van de PG volgen, dan kan dit (grote) maatschappelijke gevolgen hebben. Het is een gegeven dat met de veroudering van de woningvoorraad en de taak om te verduurzamen periodiek renovaties noodzakelijk zijn. Dat betekent dat er veel renovatiewerkzaamheden in wooncomplexen zullen gaan plaatsvinden. In het geval de huurder, die in verband met zo’n renovatie niet in de woning kan blijven wonen, per definitie aanspraak maakt op de minimum verhuiskostenvergoeding, dan leidt dat voor verhuurders tot extra hoge kosten. Dit kan zelfs gevolgen hebben voor de financiële haalbaarheid van renovatieprojecten. Ook maakt dat het gebruik van logeerwoningen onaantrekkelijk. Dit terwijl juist huurders gebaat zijn bij het gebruik daarvan, omdat zij zich op die manier aan de overlast van renovatiewerkzaamheden kunnen onttrekken.

Zoals aangegeven, heeft de PG aangetekend dat de wet de mogelijkheid biedt om – met toestemming van de huurder – de betaling van de verhuiskostenvergoeding (deels) niet in geld te voldoen, maar door middel van het ter beschikking stellen van een logeerwoning. Daarmee zouden mogelijk de consequenties van de verschuldigdheid van de verhuiskostenvergoeding (deels) ondervangen kunnen worden. Het is de vraag in hoeverre deze alternatieve route in de praktijk uitvoerbaar zal zijn. Het lijkt in ieder geval wel aannemelijk dat het toepassen daarvan op zichzelf al de nodige extra werkzaamheden en kosten voor de verhuurder met zich mee zal brengen.

Voor nu is het wachten op de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. Uiteraard houden we u hiervan op de hoogte.

Geen verhuiskostenvergoeding bij tijdelijk verblijf in een volledig ingerichte logeerwoning

Indien het vanwege een renovatie van de huurwoning noodzakelijk is dat de huurder tijdelijk zal verhuizen, dan moet de verhuurder bijdragen in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt. In het geval de huurder tijdens de renovatiewerkzaamheden gebruik mag maken van een volledig ingerichte logeerwoning, is geen sprake van een verhuizing zoals bedoeld in de wettelijke regeling. Als gevolg daarvan kan de huurder ook geen aanspraak maken op een verhuiskostenvergoeding. Hoewel dat logisch lijkt, werd over dit onderwerp in de rechtspraak niet eenduidig geoordeeld. Door een recent arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 februari 2021 lijkt het pleit nu definitief beslecht in het voordeel van de verhuurder.

In dit artikel zal eerst worden ingegaan op de relevante regelgeving. Vervolgens zal de uitspraak worden toegelicht en becommentarieerd.

Wanneer is er sprake van een verhuizing?

Zoals in de inleiding aangegeven, moet een huurder (onder andere) daadwerkelijk “verhuizen” om aanspraak te kunnen maken op een verhuiskostenvergoeding. Deze vergoeding is bedoeld voor de kosten die de huurder heeft moeten maken voor verhuizing van de huisraad (meubels, koelkast, televisie etc.) naar de tijdelijke woning en de kosten om na het terugverhuizen de gerenoveerde huurwoning opnieuw in te richten.

In de praktijk komt het veel voor dat verhuurders, met name woningcorporaties, aan de huurder tijdens de renovatiewerkzaamheden een volledig ingerichte logeerwoning ter beschikking stellen. In die situatie hoeft de huurder dus geen huisraad over te brengen naar de logeerwoning. Ook hoeft de huurder bij terugkomst diens gerenoveerde huurwoning niet opnieuw in te richten. Aangezien de huurder hoogstens wat persoonlijke spullen heen en weer zal hoeven te verplaatsen, is zodoende geen sprake van een verhuizing.

In de meeste gerechtelijke uitspraken is het voornoemde ook bevestigd en kon de betreffende huurder geen aanspraak maken op een verhuiskostenvergoeding. Echter, in twee arresten van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uit respectievelijk 2018 en 2019 werd er een ander oordeel op nagehouden. In die arresten was het gerechtshof namelijk van mening dat het verblijf van een huurder in een volledig ingerichte logeerwoning niet aan de toekenning van een verhuiskostenvergoeding in de weg stond.

Het arrest van 2 februari 2021  

Ondanks de voornoemde twee arresten, is het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het arrest van 2 februari 2021 ‘omgegaan’. In deze zaak ging het om een verhuurder, een woningcorporatie, die de woning van de huurder had gerenoveerd. Tijdens de renovatiewerkzaamheden was aan de huurder een logeerwoning ter beschikking gesteld. Die woning was volledig ingericht en gemeubileerd.

De huurder meende in dit geval aanspraak te kunnen maken op een verhuiskostenvergoeding. Daartoe voerde de huurder aan dat zij: 1) alsnog zelf matrassen had overgebracht naar de logeerwoning, 2) steeds extra spullen van de huurwoning naar de logeerwoning had moeten overbrengen, zoals medicijnen, kleding, speelgoed, etc., 3) tijdelijk huisraad had moeten verplaatsen in de huurwoning en 4) tijdelijk de inhoud van de berging had moeten verplaatsen naar een daarvoor bestemde container.

De vordering van de huurder tot toekenning van een verhuiskostenvergoeding is eerst door de kantonrechter afgewezen. Aangezien de huurder zich niet kon vinden in deze afwijzing, is zij in hoger beroep gegaan. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het oordeel van de kantonrechter bevestigd. Daaraan heeft het gerechtshof, net als de kantonrechter, ten grondslag gelegd dat in dit geval geen sprake is geweest van een verhuizing zoals bedoeld in de wettelijke regeling. Daartoe is redengevend dat de huurder geen huisraad heeft hoeven overbrengen naar de logeerwoning en tevens heeft zij geen kosten hoeven maken om de huurwoning bij terugkomst opnieuw in te richten. Zodoende komt de huurder niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding.

Conclusie

Naar alle waarschijnlijkheid zal het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ertoe leiden dat over dit onderwerp in de rechtspraak niet langer wisselend zal worden geoordeeld. Dat betekent aldus dat een huurder, aan wie door de verhuurder gedurende renovatiewerkzaamheden een volledig ingerichte logeerwoning ter beschikking wordt gesteld, geen aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding.

 

Verhuiskostenvergoeding bij renovatie

Tussen verhuurders en huurders wordt met enige regelmaat geprocedeerd over de zogenaamde forfaitaire verhuiskostenvergoeding bij renovatie. Als een verhuurder zijn woning wil renoveren en het om die reden noodzakelijk is dat de huurder de woning tijdelijk verlaat, dan moet de verhuurder bijdragen in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt. Voor huurders van zelfstandige woonruimte geldt in zo’n geval een minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten (artikel 7:220 lid 5 en 6 BW). Dat bedrag wordt jaarlijks door de minister vastgesteld en bedraagt per 29 februari 2020 een bedrag van € 6.253,-. Zo’n vergoeding is niet altijd meegenomen in het renovatievoorstel dat aan de huurder is voorgelegd en wordt dus niet altijd uitgekeerd. Huurders kunnen hier soms toch aanspraak op maken (ook achteraf). Wanneer kan dat?

Renovatiewerkzaamheden

Het eerste vereiste is dat de huurder als gevolg van de renovatiewerkzaamheden moet verhuizen. Renovatiewerkzaamheden zijn fysieke veranderingen of toevoegingen in de woning die leiden tot een toename van het woongenot. Het gebeurt vaak dat er groot onderhoud gepleegd moet worden in een woning en dat de woning dan ook gelijk vernieuwd wordt. Het enkel glas wordt bijvoorbeeld vervangen door dubbel glas en/of de gaskachel wordt vervangen door een cv ketel. Het is bij de uitvoering van het werk dan niet altijd duidelijk wat onder onderhoud of herstel (dringende werkzaamheden) valt en wat renovatiewerkzaamheden zijn. Het is dus zaak de verschillende werkzaamheden eerst te kwalificeren. Vervolgens kan dan de vraag beantwoord worden welke werkzaamheden het nu noodzakelijk maken dat de huurder tijdelijk verhuist. Als het de werkzaamheden in het kader van groot onderhoud zijn, bijvoorbeeld de asbestsanering, dan heeft de huurder geen recht op de forfaitaire verhuiskostenvergoeding.

Noodzaak tot verhuizen

Ten tweede moet er sprake zijn van een noodzaak tot verhuizing voor de huurder. Met een noodzakelijke verhuizing wordt bedoeld de situatie dat de werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd wanneer de huurder in de woning blijft wonen. Dat heeft te maken met de aard van de werkzaamheden. Zijn deze zo ingrijpend dat dat de woning tijdelijk onbewoonbaar is, dan is er een noodzaak tot verhuizen. Maar als de renovatiewerkzaamheden de woning weliswaar ontoegankelijk maken maar in één werkdag zijn afgerond, dan hoeft de huurder niet te verhuizen. Ook leidt het niet kunnen gebruiken van douche, toilet en keuken voor een paar dagen niet direct tot een noodzaak tot verhuizen. Vaak wordt er door de verhuurder dan wel een rustruimte aangeboden, waar huurder overdag kan verblijven. Van een huurder mag gevergd worden dat hij overlast gedoogt. Voor sommige kwetsbare huurders geldt dat in mindere mate. Er kunnen persoonlijke omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld moet worden dat een verhuizing voor die specifieke huurder toch nodig is. Bijvoorbeeld ingeval van ziekte of zwangerschap.

Verhuizen

In de derde plaats moet de huurder ook daadwerkelijk verhuizen om aanspraak te kunnen maken op de verhuiskostenvergoeding. De vergoeding is namelijk bedoeld voor de kosten van het verhuizen van de eigen inboedel naar de tijdelijke woning en het inrichten van die tijdelijke woning en voor de kosten van het weer terug verhuizen en het herinrichten van de gerenoveerde woning. Een huurder verhuist dus pas als hij zijn inboedel verhuist en een (andere) woning opnieuw moet inrichten. Wat vaak gebeurt is dat verhuurders (woningcorporaties veelal) de huurders kosteloos een volledig ingerichte logeerwoning ter beschikking stellen voor de periode dat de werkzaamheden in of aan de woning duren. Als de huurder daar gebruik van maakt, dan verhuist hij dus niet. Hij kan dan immers zijn meubels in de woning laten staan en hoeft geen nieuwe woning in te richten. Hij hoeft alleen wat persoonlijke spullen en bijvoorbeeld beddengoed mee te nemen. Net als bij een korte vakantie.

Minimumbijdrage

De huurder die aanspraak maakt op de forfaitaire verhuiskostenvergoeding bij renovatie hoeft niet te bewijzen dat hij kosten heeft moeten maken voor zijn verhuizing. Uitgangspunt is dat een verhuizing altijd met (op zijn minst) enige kosten en inspanningen gepaard gaat, ook als er geen professionele verhuizer wordt ingeschakeld. Het gaat ook om een minimumbijdrage. De aanspraak op deze vergoeding kan niet worden weg gecontracteerd. De regeling is van dwingend recht. En alleen in uitzonderlijke gevallen kan het minimumbedrag worden gematigd, namelijk als het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de huurder de minimumbijdrage ontvangt. Een kort verblijf elders met minimale kosten voor verhuizing en inrichting geeft in ieder geval geen aanleiding tot matiging.

Conclusie

Alleen de huurder die als gevolg van renovatiewerkzaamheden in zijn woning genoodzaakt is te verhuizen en die ook daadwerkelijk zijn inboedel verhuist en een andere woning inricht, kan aanspraak maken op de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van € 6.253,-. Een verhuurder doet er goed aan bij de voorbereiding al na te denken over de aard van de uit te voeren werkzaamheden: wat geldt als onderhoud of herstel en wat valt onder renovatie? En als het voor de uitvoering van het werk nodig is dat de huurder tijdelijk verhuist, komt dat dan door de renovatiewerkzaamheden? Als het antwoord daarop bevestigend is, dan kan de verhuurder mogelijk voorkomen dat de huurder kosten moet maken voor een verhuizing door een wisselwoning aan bieden. Zeker bij een groot renovatieproject waarbij meerdere woningen zijn betrokken kan dat de verhuurder veel geld aan verhuiskostenvergoedingen schelen. Kortom, een goede voorbereiding is het halve werk.