Tag archieven: huurbescherming

Samenloop zorg en huur: is er sprake van huurbescherming?

Zorginstellingen sluiten geregeld met zorgbehoevenden zowel een zorg- als huurovereenkomst. Dat houdt in dat – in het kader van de verleende zorg – ook een woning ter beschikking wordt gesteld. Dit kan voor problemen zorgen wanneer een zorgbehoevende, nadat de zorg tot een einde is gekomen, de woning niet wil verlaten. Dit was onder meer het geval in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 19 december 2019. Uiteindelijk moest daardoor de rechter een oordeel vellen.

In dit artikel zal eerst worden ingegaan op het juridische kader. Vervolgens zal de uitspraak nader worden toegelicht. Afsluitend zal aandacht worden besteed aan de manier waarop verhuurders het ontstaan van een dergelijke situatie kunnen voorkomen.

Gemengde zorg- en huurovereenkomsten

 Op gemengde zorg- en huurovereenkomsten zijn de wettelijke bepalingen ter zake huur en zorg naast elkaar van toepassing. Dit geldt tenzij deze bepalingen niet verenigbaar zijn of de strekking daarvan zich tegen toepassing verzet. Voor de praktijk betekent dit dat een zorgbehoevende, voor wie de zorg tot een einde is gekomen, zich in beginsel kan beroepen op wettelijke huurbescherming. Met andere woorden: het einde van de zorg betekent niet direct ook het einde van de huur. Als de zorginstelling ook de huur wil beëindigen, zal de aanwezigheid van een aparte wettelijke opzeggingsgrond vereist zijn. Mocht zo’n opzeggingsgrond niet aanwezig zijn, dan kan de (ex-)zorgbehoevende – ondanks het eindigen van de zorg – in de woning van de zorginstelling blijven wonen.

Op het voornoemde geldt echter een uitzondering wanneer het zorgelement uitdrukkelijk overheerst. In het geval het verlenen van zorg en begeleiding zodanig centraal staat en overheerst, dan kan de zorgbehoevende geen beroep doen op wettelijke huurbescherming. Hoewel enigszins afhankelijk van de contractuele (opzeggings)bepalingen, betekent dit doorgaans dat het einde van de zorg direct leidt tot het einde van de huur.

De uitspraak van 19 december 2019

In de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 19 december 2019 was er sprake van zo’n gemengde zorg- en huurovereenkomst. De zorginstelling had namelijk met de zorgbehoevende een zorgovereenkomst gesloten waarbij het ter beschikking stellen van een woonruimte onderdeel was van de gemaakte afspraken. Voor deze woonruimte betaalde de zorgbehoevende een bijdrage van € 300,00 per maand. Verder was overeengekomen dat in het geval de zorgbehoevende de gemaakte (zorg)afspraken niet zou nakomen, de overeenkomst met een opzegtermijn van één maand kon worden opgezegd.

Op een gegeven moment ontstonden er fricties tussen de zorgbehoevende en diens begeleider. Volgens de begeleider zou de zorgbehoevende afspraken niet nakomen en daarover liegen. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat de zorginstelling – na een eerdere waarschuwing – overging tot het opzeggen van de overeenkomst. Aan de zorgbehoevende werd daarbij een termijn gesteld waarbinnen de woonruimte ontruimd moest zijn. De zorgbehoevende voldeed echter niet aan het verzoek tot ontruiming. Hierdoor was de zorginstelling genoodzaakt een gerechtelijke procedure te starten.

In de uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de zorgbehoevende geen beroep kon doen op de wettelijke huurbescherming. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het bij het aangaan van de overeenkomst de bedoeling was om de zorgbehoevende te begeleiden bij het zelfstandig wonen. In de overeenkomst stond dat uitsluitend met dat doel, voor de duur van de begeleiding, de woning ter beschikking was gesteld. Kortom, het zorgelement overheerste zo sterk, dat deze zonder begeleiding niet denkbaar was. Doordat de zorgbehoevende medewerking weigerde en zich niet aan afspraken hield, mocht de overeenkomst worden opgezegd. Deze opzegging leidde ertoe dat de zorgbehoevende zodoende de woning moest ontruimen en verlaten.

Toelichting uitspraak en aanbeveling

Doordat in deze zaak tussen de partijen het zorgelement uitdrukkelijk overheerste, kon de (ex-)zorgbehoevende volgens de rechtbank geen beroep doen op de wettelijke huurbescherming. Als kanttekening kan daarbij wel worden opgemerkt dat uit de uitspraak niet volgt wat de intensiviteit van de afgesproken zorg was. Of er slechts één uur per week zorg diende te worden verleend of dagelijks meerdere uren, wordt normaliter eveneens in de beoordeling meegenomen.

Hoe dan ook, de uitspraak laat zien dat zorgstellingen bij het aangaan van gemengde zorg- en huurovereenkomsten nauwkeurig te werk moeten gaan. Om zoveel mogelijk het risico te vermijden dat de zorgbehoevende een beroep op de wettelijke huurbescherming kan doen, dienen in de overeenkomst bepaalde waarborgen te worden opgenomen. Het gaat daarbij onder meer om verscheidene verplichtingen voor de zorgbehoevende en het benoemen van het doel waarvoor de woning ter beschikking wordt gesteld. Dit blijft echter maatwerk en de concrete invulling hiervan is ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gelet op onwenselijke gevolgen voor de zorgstelling wanneer een (ex-)zorgbehoevende, nadat de zorg tot een einde is gekomen, in de woning mag blijven wonen, is het in ieder geval verstandig om hiervoor juridisch advies in te winnen. Uiteraard kunnen wij u daarin bijstaan.