Uitspraak: huurder die harddrugs in woning hield mag er blijven wonen

Feiten

In een zaak die speelde bij de Rechtbank Rotterdam, waren de volgende feiten aan de orde.

Een sociale huurwoning was door de burgemeester gesloten omdat daarin een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen, en goederen die gebruikt kunnen worden ten behoeve van de handel in drugs (grondslag: art .13b Opiumwet en art. 7:231 BW). Het ging om tientallen (ongebruikte) ponypacks, een grammenweegschaal, blender en lepels met residu, versnijdingsmiddel, een zakje MDMA en twee wikkels cocaïne.

Verhuurder heeft de huurovereenkomst geprobeerd buitengerechtelijk te ontbinden door middel van een brief aan het adres van het gehuurde. De verhuurder vorderde in kort geding de ontruiming van de woning. De huurder stelde dat hij geen kennis genomen had van de brief omdat de woning was gesloten, en dat er dus geen sprake was van buitengerechtelijke ontbinding.

Oordeel

 De rechtbank vindt dat de verhuurder in elk geval om een alternatief correspondentieadres had kunnen vragen. Verder had verhuurder geen bewijs overgelegd waaruit ontvangst van de ontbindingsbrief zou blijken. Ontruiming van de woning vanwege buitengerechtelijke ontbinding slaagt dus niet. Het is de vraag of dit anders was gelopen indien de verhuurder ter zitting alsnog de huurovereenkomst buitengerechtelijk had ontbonden. Dat kan alleen indien de woning op dat moment nog gesloten was. Of dat zo was blijkt niet uit de uitspraak.

Verhuurder beriep zich subsidiair nog op bepalingen uit de algemene huurvoorwaarden die het houden van drugs in de woning (kennelijk) verbieden, maar de huurder stelde dat hij die voorwaarden nooit had gekregen. De rechter ging daar in mee.

Als laatste (meer subsidiair) stelde de verhuurder dat de huurder in strijd had gehandeld met art. 7:213 BW en 7:214 BW, omdat de huurder zich niet als goed huurder had gedragen en door drugs te handelen vanuit de woning in strijd met bestemming “wonen” had gehandeld. En dat dat grond biedt voor ontbinding van de huur, en ontruiming van de woning. Ook daarin volgende de rechtbank de verhuurder niet. De aanwezigheid van de aangetroffen spullen is weliswaar strafbaar, maar volgens de rechtbank brengt dat niet automatisch met zich dat de huurder zich niet als goed huurder heeft gedragen (art. 7:213 BW). Ook is niet komen vast te staan dat huurder drugs handelde vanuit het gehuurde (art. 7:214 BW).

Commentaar

Bij hennepzaken is de lijn in de rechtspraak dat het hebben van een hennepkwekerij niet enkel een strafbaar feit is, maar dat dat ook slecht huurderschap oplevert, vanwege mogelijke overlast en gevaarlijke situaties. In de onderhavige zaak is dat niet per se aan de orde, althans was dat niet aangetoond. Het gehuurde is niet beschadigd en er is ook geen ander nadeel aan het gehuurde. Hetzelfde geldt voor bijv. het plegen van fraude vanuit het gehuurde. Dan is wel sprake van een strafbaar feit, maar niet van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst: verhuurder en omgeving hebben daar immers geen last van.

Deze zaak was wellicht anders afgelopen als de huurvoorwaarden van toepassing waren geweest, waarin (waarschijnlijk) staat dat het houden van harddrugs in de woning niet is toegestaan. Dan had de tekortkoming van huurder immers vastgestaan. Evenwel had de huurder dan wellicht ook de dans kunnen ontspringen door te stellen dat die tekortkoming niet ernstig genoeg is voor ontbinding van de huur (de “tenzij-formule”).