Soms ligt de bewijslast juist bij de huurder in plaats van bij de verhuurder

In sommige gevallen kan het van een eisende partij niet gevergd worden een stelling te onderbouwen, voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van de wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. Dit volgt uit een recente uitspraak van de Hoge Raad.

Het uitgangspunt in een procedure is dat de eisende partij zijn stellingen moet onderbouwen en bewijzen. In sommige gevallen is het voor een eisende partij lastig om bewijsstukken te verzamelen. Een goed voorbeeld hiervan is een verhuurder die vermoedt dat de huurder geen hoofdverblijf heeft in de woning en/of er sprake is van illegale onderhuur.

In een geval dat de verhuurder actie wil ondernemen en een procedure start om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te komen, zal de verhuurder zoveel mogelijk gegevens moeten aanleveren om zijn stellingen aan te tonen. Door dit arrest van de Hoge Raad kan het zo zijn dat de bewijsplicht van de verhuurder gedeeltelijk verschuift naar een bewijsplicht voor de huurder. Indien gegevens zich bevinden in het domein van de huurder en de verhuurder daar dus geen toegang toe heeft, zal de huurder dergelijke gegevens moeten aantonen.

In de praktijk zal dit erop neerkomen dat een huurder in een procedure met betrekking tot geen hoofdverblijf en/of illegale onderhuur bijvoorbeeld, gegevens zal moeten aantonen dat hij juist wel in de woning verblijft en er geen sprake is van onderhuur. Dit zou kunnen door het overleggen van betalingsgegevens waaruit volgt dat de huurder steevast verblijft in het gehuurde (gas, water, licht, boodschappen, tanken etc.). Een verhuurder kan in een ontruimingsprocedure aansturen op deze bewijsplicht voor de huurder.

De uitspraak van de Hoge Raad is dus behulpzaam voor verhuurders in dergelijke procedures.