Raad van State matigt boete voor kamerverhuur

Eind 2020 matigde de Raad van State voor het eerst een drietal boetes voor woningonttrekking die waren opgelegd door het college van B&W Amsterdam. Daarmee opende de Raad van State de deur voor de matiging van deze gefixeerde boetes. In de daaropvolgende periode hebben zowel de rechtbanken als de Raad van State boetes voor woningonttrekking gematigd. Voor woningdelen (kamerverhuur) zonder daartoe vereist vergunning werd echter niet gematigd omdat de hoogte van de boetes, in tegenstelling tot woningonttrekking, wél gedifferentieerd was. Recentelijk heeft de Raad van State in de uitspraak van 22 december 2021 toch een bestuurlijke boete gematigd voor woningdelen.

Feiten

Een stel verhuurde twee woningen. Iedere woning werd bewoond door twee personen, zodat geen omzettingsvergunning vereist was. De huurders hebben op enig moment verzocht of er nog een derde persoon mocht inwonen. Daar hebben de verhuurders mee ingestemd, niet wetende dat in dat geval een omzettingsvergunning vereist werd.

Nadat toezichthouders van de gemeente constateerden dat er drie personen op een adres woonden en stonden ingeschreven, zonder dat een omzettingsvergunning verleend was, werd aan verhuurders twee boetes van € 6000,- opgelegd en twee lasten onder dwangsom.

De verhuurders vroegen nadat zij geconfronteerd worden met de boetes direct een omzettingsvergunning aan, die ook verleend is.

Beroep op matiging

In bezwaar en beroep bij de rechtbank worden de bezwaren van de verhuurders afgewezen. Bij de Raad van State betogen zij onder meer dat er gronden bestaan voor matiging van de boete. Zij betogen dat zij als verhuurder hebben geëist dat alle bewoners zich inschrijven in de BRP – en daarmee de kans op handhaving ook vergroten – en dat zij direct een omzettingsvergunning hebben aangevraagd om de situatie alsnog te legaliseren. Ook hebben zij, door woonruimte te splitsen en daaropvolgend te verhuren, woonruimte toegevoegd aan de woningvoorraad.

Het betoog van de verhuurders slaagt. De Raad van State hecht daarbij onder andere waarde aan het feit dat tussen het tijdstip waarop de woning door drie personen werd bewoond en de vergunningen zijn aangevraagd circa een half jaar zit. De illegale situatie heeft volgens de Raad van State dus maar kort bestaan.

Ook de overige omstandigheden vormen voor de Raad van State aanleiding om de bestuurlijke boetes, van in totaal dus € 12.000,-, met de helft te matigen tot € 6000,-. Daarbij hecht de Raad van State tevens waarde aan het feit dat omwonenden hebben verklaard dat zij geen overlast hebben ondervonden van de huurders en dat de verhuurders direct onder de verhuurde verdiepingen woonde en dus enig toezicht konden houden.

Conclusie

De uitspraak is casuïstisch, maar het belang van deze uitspraak is met name gelegen in het feit dat de Raad van State nu voor het eerst een boete matigt die opgelegd is voor (onvergunde) kamerverhuur. Tot aan deze uitspraak matigde de Raad van State alleen boetes voor woningonttrekking. De uitspraak past dus in de bredere tendens waarin de bestuursrechter indringender toetst aan (bestraffende) besluiten van de overheid.