Energieprestatievergoeding voor energiezuinige woningen
Op 17 mei 2016 is het wetsvoorstel Energieprestatievergoeding aangenomen in de Eerste Kamer.
Op dit moment kunnen verhuurders (naast de kale huurprijs) servicekosten en kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter bij de huurder in rekening brengen. De nieuwe wet biedt verhuurders de mogelijkheid om met huurders daarnaast een energieprestatievergoeding (EPV) overeen te komen in geval sprake is van een (bijna) energie-neutrale woning. De bedoeling van het wetsvoorstel is om verhuurders te stimuleren te investeren in energiebesparende en energieleverende voorzieningen (bijv. zonnepanelen, lokaal opgewekte zonne- en windenergie, isolatie etc.). De huurder gaat dus meer betalen aan de verhuurder, maar daar staat tegenover dat het de bedoeling is dat zijn energierekening (evenveel) naar beneden gaat.
In het met het wetsvoorstel samenhangende Besluit energieprestatievergoeding is een systematiek gegeven voor het berekenen van de hoogte van de EPV. De EPV is een vast bedrag dat jaarlijks wordt geïndexeerd.
Met een EPV-afspraak garandeert de verhuurder bepaalde energievoorzieningen jegens de huurder. Afwezigheid daarvan kan dan worden gezien als een gebrek, wat de huurder de mogelijkheid geeft nakoming, huurvermindering en/of schadevergoeding te vorderen.
Er is de nodige kritiek op de invoering van de EPV, voornamelijk omdat niet duidelijk is in welke gevallen en onder welke voorwaarden een dergelijke vergoeding mag worden overeengekomen. Een andere kanttekening is dat onder de bestaande regelgeving investeringen in energiebesparende maatregelen extra woningwaarderingspunten, en dus een hogere huurprijs, opleveren vanwege een lage energie-index en een hogere WOZ-waarde (beide onderdelen uit het woningwaarderingstelsel). De vraag die rijst is dus of de EPV wel nodig is. Verder lijkt de invoering van de EPV in strijd met de systematiek van het huurprijzenrecht, die erop neer komt dat het niet is toegestaan apart kosten in rekening te brengen bij de huurder die samenhangen met onroerende voorzieningen. Die kosten worden namelijk geacht in de kale huurprijs te zijn verdisconteerd. Een overeen te komen energieprestatievergoeding is daarmee in strijd.
De Tweede Kamer stemde op 17 mei 2016 in met een motie waarin de minister wordt opgeroepen een zogeheten ”woonlastenwaarborg” op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur. De bedoeling daarvan is te voorkomen dat huurders door invoering van de EPV per saldo meer gaan betalen dan daarvoor. Als zij kunnen aantonen dat hun woonlasten door de EPV zijn gestegen, terwijl hun woongedrag ongewijzigd is gebleven, kunnen zij beroep doen op de woonlastenwaarborg. Een soortgelijke motie is ook in de Eerste Kamer ingediend. Of de minister de motie zal overnemen, moet nog blijken.
De verwachting is dat het wetsvoorstel per 1 augustus 2016 in werking zal treden. Hoe verhuurders de EPV in de praktijk zullen gaan toepassen moet nog blijken.