Annotatie van Marjolein Scheeper: Verdenking van brandstichting onvoldoende voor ontbinding en ontruiming

Verdenking van brandstichting onvoldoende voor ontbinding en ontruiming

 

Gerechtshof Den Haag,
17 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1309
(mrs. J.J. van der Helm, M.P.J. Ruijpers en A.C. Rop)

Ontbinding. Brandstichting. Gebreken. Schadevergoeding. Bewijs.

[artt. 6:265, 7:207 BW; art. 150 Rv.]

Huurder X heeft van stichting Woonbron sinds 11 december 1997 een sociale huurwoning gehuurd. Op 6 maart 2015 heeft er een brand gewoed in de woning en X is door de politie aangehouden op verdenking van brandstichting. Woonbron heeft aangifte gedaan tegen de huurder en de politie is een onderzoek gestart naar de oorzaak van de brand. Op 2 oktober 2015 heeft Woonbron vervangende woonruimte ter beschikking gesteld aan de huurder voor de duur van het herstel van de woning.

In eerste aanleg heeft Woonbron ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en vergoeding van haar schade van X gevorderd op grond van wanprestatie bestaande uit brandstichting. In reconventie heeft X gevorderd dat Woonbron de woning zal herstellen en dat de huurprijs wordt verminderd tot nihil met ingang van 6 maart 2015 tot het moment van herstel. De kantonrechter heeft in eerste aanleg zowel de vorderingen van Woonbron als van X afgewezen.

Woonbron heeft als eerste hoger beroep ingesteld en gevorderd dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. X had namelijk brand gesticht in de woning en dat is grond voor ontbinding van de huurovereenkomst, aldus Woonbron. X heeft ontkend dat hij brand heeft gesticht en heeft in incidenteel appel gevorderd dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen.

Het gerechtshof sluit zich aan bij het standpunt van X. Toewijzing van de vorderingen van Woonbron is alleen mogelijk indien vast komt te staan dat X de brand heeft gesticht. Het politieonderzoek naar de oorzaak van de brand was nog niet afgerond en alleen een strafrechtelijke verdenking is in dit geval volgens het hof onvoldoende. Het is het goed recht van Woonbron om het onderzoek van de politie niet af te wachten, maar het risico daarvan is voor Woonbron nu op grond van het bewijsmateriaal dat voorhanden is niet kan worden vastgesteld dat X brand heeft gesticht. Het is op grond van artikel 150 Rv wel aan Woonbron om het bewijs van de brandstichting aan te dragen en daar is zij niet in geslaagd. Nu niet is komen vast te staan dat X brand heeft gesticht, dienen de vorderingen van X naar het oordeel van het hof wel toegewezen te worden. De huurovereenkomst blijft dus in stand, Woonbron moet de woning herstellen en de huurprijs wordt verminderd tot 0% van de huurprijs tot het moment van herstel.

Noot

In deze zaak is een samenloop van strafrecht en civiel recht aan de orde. Een strafbare handeling kan namelijk ook een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleveren. Het probleem is vaak dat alleen nog sprake is van verdenking en nog niet vaststaat of de handeling daadwerkelijk strafbaar is. Of de huurder vervolgd en veroordeeld wordt voor zijn handelen, is immers nog maar de vraag. Indien de verhuurder betoogt dat de huurder het strafbare feit heeft begaan en dat de huurovereenkomst om die reden ontbonden moet worden, is het op grond van artikel 150 Rv aan de verhuurder om aan te tonen dat de huurder het strafbare feit heeft begaan. De verhuurder moet het dan zien te redden met het bewijsmateriaal dat voor handen is. In bovenstaande zaak was dat onvoldoende. Woonbron had er in dit geval wellicht verstandiger aan gedaan om de uitslag van het onderzoek af te wachten.

Een vordering zonder strafrechtelijk vonnis is niet altijd kansloos. Ook zonder een strafrechtelijk vonnis kan in civielrechtelijke zin voldoende bewijs voorhanden zijn dat de huurder het strafbare feit heeft gepleegd, omdat het relatief zware criterium in het strafrecht dat het feit wettig en overtuigend bewezen moet worden in het civiele bewijsrecht geldt. In bovenstaande zaak had de huurder het strafbare feit uitgebreid betwist. Het onderzoek door de politie was noodzakelijk om uitsluitsel te geven over de betrokkenheid van de huurder.

De huurder had op zijn beurt vorderingen ingesteld tot herstel van de woning en huurvermindering. De huurder kon immers niet in het gehuurde wonen tot de schade die de brand had veroorzaakt was hersteld. De schade die is veroorzaakt heeft een gebrek opgeleverd in de zin van artikel 7:204 BW. In beginsel moet een verhuurder gebreken op verzoek van de huurder herstellen. De huurder kan daarnaast op grond van artikel 7:207 BW in het geval van vermindering van het huurgenot door het gebrek een evenredige vermindering van de huurprijs vorderen. Deze huurvermindering kan de huurder ingevolge het tweede lid niet vorderen indien hij jegens de verhuurder aansprakelijk is voor het ontstaan van het gebrek. Woonbron heeft zich in bovenstaande zaak slechts verweerd tegen de huurvermindering door te betogen dat de huurder de brand had aangestoken en dat de huurder daarom aansprakelijk was voor het ontstaan van de brand. De brandstichting is echter niet vast komen te staan, en bij gebreke van verder verweer van Woonbron worden de vorderingen van de huurder geheel toegewezen. Woonbron heeft de hoogte van de huurvermindering niet betwist, dus dan wordt door de rechter ook niet gekeken of de gevorderde huurvermindering evenredig is. Woonbron had er goed aan gedaan om goed na te gaan of er geen subsidiaire verweren werden overgeslagen voor het geval het primaire verweer inzake de aansprakelijkheid van de huurder zou worden afgewezen.