Vergunning voor woningverhuurders nodig? Hoe dan?!

De Amsterdamse gemeenteraad heeft op 15 februari jl. een motie aangenomen over het invoeren van een vergunningplicht voor verhuurders van woningen. Het is de bedoeling daarmee dubieuze beleggers te weren. Al langer is het de gemeente een doorn in het oog dat beleggers veel woningen in eigendom hebben en verhuren voor marktprijzen. Denk aan de heisa rond Prins Bernard en er is zelfs een speciale hoorzitting geweest over de invloed van beleggers op de woningmarkt. Op 15 maart 2018 stond er in het Algemeen Dagblad een artikel met de volgende kop: Koophuis in grote stad wordt vaak opgekocht en direct duur verhuurd. “Het is een schande…!” Zo is de teneur.

Er is nu dus een oplossing bedacht om beleggers te kunnen ‘controleren’, door een vergunningstelsel in te voeren, maar die oplossing moet nog verder worden uitgewerkt. Er is nauwelijks informatie te vinden over de motie van de gemeente Amsterdam, dus het is maar de vraag of er ooit een vergunning voor verhuurder komst. Misschien is het slechts een proefballonnetje in verkiezingstijd. Toch is het interessant om na te denken over een vergunningsplicht voor verhuurders. Bij ons komt vooral de vraag op: leuk zo’n vergunning, maar hoe dan?!

Vereisten?

Om een vergunning aan te vragen, moet je wel weten waaraan je moet voldoen om deze te krijgen. Daar is niks over bekend. Hebben eigenaren die nu al woningen verhuren een vergunning nodig of krijgen zij een ontheffing? En wanneer krijg je een vergunning? Bij ‘goed gedrag’? Dat is natuurlijk lastig als je nog nooit hebt verhuurd en een vergunning aan wilt vragen omdat je (bijvoorbeeld) je eigen woning wilt verhuren als je besloten hebt samen te gaan wonen met je partner in diens huis. Referenties zul je dan niet hebben.

Kortom: wie bepaalt wat de eisen zijn? En vooral: wat zijn deze vereisten? Zonder dat te weten, is er weinig zinnigs te zeggen over het idee van de gemeenteraad.

Doel?

En wat is precies de bedoeling van het plan? Als de maatregel is bedoeld om huurders te beschermen, is dat zinledig. Daar is de huur(prijs)wetgeving voor bedoeld. Als het wordt bedoeld om andere kopers te beschermen, mensen die geen woning kunnen kopen omdat zij niet op kunnen bieden tegen beleggers, dan zijn er ook bezwaren. Er is vrije marktwerking. Iemand verkoopt een woning en mag dat doen aan de partij aan wie de verkoper de woning wil gunnen. Dat zal meestal de partij met het hoogste of beste bod zijn. Moet dat anders worden omdat er moet worden verkocht aan een koper die daadwerkelijk zelf in de woning gaat wonen? Bij particulier bezit lijkt me dit lastig om – via een gemeentelijke verordening – te regelen. De verkoper mag zelf bepalen aan wie hij verkoopt.

Bezwaar en beroep

Wat nu als je een vergunning aanvraagt maar deze wordt geweigerd? Kun je dan in bezwaar en beroep? Stel dat je dat wint, maar dat het huis dat je hebt gekocht nog niet verhuurd mag worden in de tijd dat de procedures lopen. Dan heb je leegstand. Ook denkbaar is de situatie dat je een appartement wilt kopen (voor de verhuur), maar dat je daar nog mee wacht omdat je niet zeker weet of je wel een vergunning kunt krijgen. Zou je dan als ontbindende voorwaarde op kunnen (of moeten) nemen dat je een vergunning krijgt? Ik vraag me af of de verkoper daar op wil wachten.

Eigendomsrecht

Naast de vraag over de inhoud van de vergunning, zijn er nog andere bezwaren. Het recht op eigendom is het meest omvattende recht. Dat wordt beperkt door een vergunning op basis waarvan je al of niet mag verhuren. Kan dat wel zomaar? Het lijkt in strijd met Europese Regelgeving. Daar zal door de gemeenteraad ook goed over moeten worden nagedacht voordat er een definitief besluit kan worden genomen.

Losse eindjes

Er zijn kortom nog veel losse eindjes. Ik verwacht eerlijk gezegd dat deze motie een stille dood zal sterven, waarbij de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart wel interessant is.

Mogelijk kan de gemeente voor nieuw te bouwen woningen via bijvoorbeeld een bestemmingsplan of erfpachtvoorwaarden regelen dat de eigenaar tevens bewoner moet zijn. Voor bestaand particulier bezit zie ik meer beren op de weg. Het zal mij benieuwen hoe dit afloopt.

Wordt het wat met dat middenhuursegment?

Minister Ollongren  publiceerde deze week een concept-wetsvoorstel dat tot doel heeft het middenhuursegment van de woningmarkt vlot te trekken. Gaat haar dat hiermee lukken?

Samenwerkingstafel middenhuur

Het middenhuursegment staat sinds kort hoog op de politieke agenda. Maar tot ongeveer twee jaar geleden had nog niemand gehoord van het begrip middenhuren. Onder minister Blok van Wonen in het vorige kabinet Rutte borrelde de politieke en maatschappelijke aandacht naar dit woningmarktsegment plotseling op. Met als centrale thema: er zijn te weinig middenhuurwoningen, zodat de doorstroming onvoldoende op gang komt. Het huidige kabinet zet blijkens het regeerakkoord ook vol in op dit gedeelte van de woningmarkt. Minister Blok bedacht al enkele maatregelen en stelde vorig jaar de zogenaamde Samenwerkingstafel middenhuur in onder leiding van oud-Burgemeester Van Gijzel (PvdA). Van Gijzel kreeg de opdracht te onderzoeken welke maatregelen op lokaal niveau genomen kunnen worden om het middenhuursegment te vergroten. Van Gijzel kwam op 29 januari 2018 met zijn bevindingen. En Minister Ollongren publiceerde al op 13 maart 2018 een conceptwetsvoorstel ‘Maatregelen Middenhuur’ dat zij, na consultatie, nog voor de zomer naar de Tweede Kamer wil sturen. Ollongren lichtte haar plannen toe in een brief aan de Kamer. Gaat dit de woningmarkt, na jaren van stagnatie, eindelijk op gang helpen?

Middenhuursegment

Het middenhuursegment is het segment boven de liberalisatiegrens (€ 710) tot ongeveer € 1.000 huur per maand. Ollongren vindt dat het middenhuursegment een essentiële rol speelt bij de doorstroming op de woningmarkt. Het biedt volgens haar flexibiliteit. Sommigen zijn erop aangewezen, omdat zij niet in aanmerking komen voor sociale huur en niet willen of kunnen kopen. Daarnaast bevordert middenhuur volgens haar ook de doorstroming van scheefwoners vanuit de sociale huurvoorraad.

Reeds genomen maatregelen

Ollongren wijst erop, dat er door het vorige kabinet al de nodige maatregelen zijn genomen om het middenhuursegment te stimuleren. Zo kunnen gemeenten sinds vorig jaar middenhuur als categorie opnemen in bestemmingsplannen, maar daarvan mag van haar meer gebruik worden gemaakt. En bij de uitgifte van grond aan projectontwikkelaars kunnen gemeenten voorwaarden stellen aan de hoogte van de huurprijs zodat woningen voor lange tijd in het middenhuursegment blijven.

Lokale maatregelen op vrijwillige basis

Ollongren sluit aan bij de opdracht aan de Samenwerkingstafel van Van Gijzel: de verantwoordelijkheid voor het vergroten van het aanbod in het middensegment ligt op lokaal niveau en niet bij de wetgever in Den Haag. Van Gijzel heeft het afgelopen jaar laten zien dat lokaal goede resultaten zijn te bereiken. Daartoe moeten in de eerste plaats gemeenten en lokale marktpartijen elkaar beter leren te vinden, zodat zij op vrijwillige basis afspraken met elkaar maken om te komen tot meer middenhuurwoningen. Ollongren zal dergelijke initiatieven ondersteunen, onder meer door middel expertteams. Zij suggereert onder andere dat verhuurders in hun huurcontracten een regeling opnemen die de huurcommissie bevoegd maakt te adviseren over geschillen over onder meer huurprijzen. Op basis waarvan de huurcommissie de hoogte van de huurprijs moet beoordelen is niet duidelijk. Het is uitdrukkelijk niet haar bedoeling om de liberalisatiegrens te verhogen. Wethouder Wonen Ivens van Amsterdam had daar onlangs, in weerwil van het rapport van Van Gijzel, wel op aangedrongen.

Wetsvoorstel ‘Maatregelen Middenhuur’

Ollongren wil de wet op twee punten wijzigen om daarmee de door haar gewenste lokale initiatieven te faciliteren.

In de eerste plaats wil zij de Huisvestingswet wijzigen door te bepalen dat deze betrekking heeft op schaarse woonruimte. Daarmee wordt bereikt – de minister noemt dat: verduidelijkt – dat het middenhuursegment onder het toewijzingsbeleid van gemeenten kan vallen. Nu staat in de wet dat het bij het toewijzingsbeleid moet gaan om schaarse goedkope woonruimte en is niet zeker of het middensegment daaronder kan vallen. Gemeentebesturen kunnen er hierdoor voor zorgen dat middenhuurwoningen worden toegewezen aan specifiek aan te wijzen doelgroepen, bijvoorbeeld op basis van inkomen.

De tweede wetswijziging moet ertoe leiden dat corporaties gemakkelijker kunnen bouwen en verhuren in het middensegment. Sinds de herziening van de Woningwet in 2015 is de speelruimte van corporaties in het segment boven € 710 (het zogenaamde niet-DAEB-bezit) beperkt: zij moeten goedkeuring van de minister vragen om in dat segment actief te zijn om te voorkomen dat zij andere verhuurders oneerlijke concurrentie aandoen. De minister is voornemens de Woningwet te wijzigen door deze goedkeuringsprocedure te versoepelen en te vereenvoudigen.

Gaat dit werken?

In steden waar de woningmarkt zeer krap is, is er feitelijk geen middensegment. Dat komt doordat corporaties in dat segment nauwelijks actief mogen zijn en doordat woningen van beleggers, die qua puntental (net) uitstijgen boven de liberalisatiegrens, onder invloed van de markt huurprijzen te zien geven tot ver boven de € 710 per maand. Zo begint in Amsterdam het middensegment niet bij € 711, maar (ruim) boven de € 1.000. De recentelijk genomen en nu door Ollongren voorgenomen maatregelen leiden ertoe:

  • dat gemeenten via bestemmingsplannen of erfpachtuitgifte de huurprijzen kunstmatig in het middensegment kunnen houden. Deze maatregel bestaat al. Echter het gaat uitsluitend om nieuwbouw en transitieprojecten en niet om de bestaande woningvoorraad, zodat deze maatregel in kwantitatief opzicht een beperkt effect zal hebben;
  • dat gemeente middensegmentwoningen kunnen toewijzen aan huishoudens tot een zekere inkomensgrens (middeninkomens). Deze maatregel zal feitelijk geen betrekking op woningen met een markthuurprijs van meer dan circa € 1.000, omdat die veelal te duur zijn voor middeninkomens. Dat betekent dat, indien in een gemeente, vanwege het hoge marktniveau, nauwelijks vrije sectorwoningen onder de € 1.000 bestaan, deze maatregel nauwelijks effect zal hebben.
  • In hoeverre corporaties door versoepeling van de ministeriële goedkeuringsprocedure daadwerkelijk meer gaan bouwen en verhuren in het middensegment zullen we moeten afwachten. In potentie valt hier het grootste effect van te verwachten, juist in gemeenten waar het marktniveau hoog is, omdat dan ook het WOZ-niveau hoog ligt. Corporaties hebben daar in potentie veel niet-DAEB-bezit (woningen die voorheen sociale huren hadden). Corporaties worden met deze maatregel gevraagd hun vrije sector woningen voor een lagere huurprijs te verhuren dan de markthuurwaarde ervan. Of deze maatregel niet op gespannen voet staat met de anti-staatsteunbeschikking van de Europese Unie valt nog te bezien.
  • Of marktpartijen vrijwillig bereid zijn woningen te bouwen en/of te verhuren in het middensegment zal moeten worden afgewacht. Het zal hoogstwaarschijnlijk vooral gaan om kleine woningen.

Minister Ollongren begint voortvarend en daadkrachtig aan haar in het regeerakkoord gegeven opdracht tot versterking van het middensegment. Haar maatregelen zullen zeker enig effect hebben, maar of deze de zo noodzakelijke doorstroming in de grote steden voldoende op gang brengen valt te betwijfelen.

Passend blijven verhuren

Een van de knelpunten van de vastzittende woningmarkt is scheefwonen. (Goedkoop) scheefwonen is het fenomeen dat huishoudens met midden- en hogere inkomens (blijven) wonen in een sociale huurwoning, die niet voor hen bedoeld is. Omdat zij vaak al lang in hun woning wonen, is hun huurprijs achtergebleven bij de huurprijsontwikkeling in het sociale segment. Scheefwoners wonen daardoor ook nog extra goedkoop. Zij zouden moeten doorstromen naar het middensegment, maar dat moet er dan wel zijn. Bovendien ervaren scheefwoners geen enkele financiële prikkel om te verhuizen, omdat zij zo goedkoop wonen.

Het vorige kabinet zette ook al vol in op doorstroming, maar richtte haar pijlen daarbij vooral op het gereguleerde segment van de markt door scheefwonen te bestrijden. De wetgever introduceerde de inkomensafhankelijke huurverhoging, de huursombenadering en het passend toewijzen, dat corporaties verplicht hun sociale huurwoningen alleen aan lagere inkomensgroepen toe te wijzen tegen gereduceerde huurprijzen (de zogenaamde aftoppingsgrenzen). De inkomensafhankelijke huurverhoging heeft blijkens een evaluatie geen aanwijsbare effecten gehad op het terugdringen van scheefwonen. En de huursombenadering biedt daarvoor veel te weinig speelruimte.

Het passend toewijzen is op het eerste gezicht een probaat middel tegen scheefwonen, maar dat is het in werkelijkheid niet. Want het inkomen wordt alleen getoetst bij de aanvang van de huur. Daarna nooit meer. Daardoor genereert het passend toewijzen op termijn een nieuwe generatie scheefwoners. Hetzelfde dreigt te gebeuren bij de verhuur van middenhuurwoningen aan middeninkomens. Ook dat is een vorm van passend toewijzen: aan middeninkomens. Maar wat nu als de huurder meer gaat verdienen. Het ligt voor de hand om dan ofwel de huur te laten bewegen richting marktniveau ofwel de huur te beëindigen. Het verdient dus aanbeveling om niet alleen passend toe te wijzen, maar vooral om passend te blijven verhuren: een periodieke toets op het inkomen van de huurder om te beoordelen of deze nog steeds in aanmerking komt voor de voor zijn oorspronkelijke inkomen gelabelde woning. Zowel in het sociale segment als het middensegment.

Huurverhoging per e-mail, mag dat?

In de wet en de meeste huurcontracten voor woonruimte staat dat de jaarlijkse huurverhoging schriftelijk aangezegd moet worden aan de huurder. In deze moderne tijd waarin bijna iedereen met een smartphone rondloopt en we zelfs (bijna) digitaal procederen, zijn brieven een achterhaald idee. Het zou heel wat papier, administratieve rompslomp en kosten schelen als de jaarlijkse aanzegging van de huurverhoging voortaan per e-mail zou gebeuren. Maar mag dat en heeft dat nadelen?

De wettelijke regeling huurverhoging

Voor de huurverhoging is in artikel 7:252 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat het voorstel tot wijziging van de huurprijs schriftelijk moet worden gedaan. Indien niet aan deze eis wordt voldaan blijft de oude huurprijs gelden, tenzij blijkt dat de huurder niet door de schending van de regels is benadeeld. De wet dateert van voor het internettijdperk en is (nog) niet geactualiseerd, maar vormt dat een obstakel voor e-mails als alternatief voor brieven?

De rechtspraak gaat duidelijk meer met zijn tijd mee.

Rechtspraak huurverhoging

Er is geen rechtspraak over huurverhogingen per e-mail. Dat ligt anders bij opzegging van de huur per e-mail. Ook voor opzegging van de huur schrijft de wet een (aangetekende) brief (of deurwaardersexploot) voor. Wat nu als de huuropzegging per e-mail is gedaan?

De rechtbank Rotterdam oordeelde op 25 april 2014 dat een huuropzegging per e-mail door een huurder rechtsgeldig was. De verhuurder, die niet ontkende de e-mail te hebben ontvangen, deed een beroep op de algemene huurvoorwaarden waarin stond dat huuropzegging uitsluitend bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot mogelijk was. De rechter oordeelde dat dit beroep van de verhuurder onaanvaardbaar is. In het huidige communicatieverkeer volstaat e-mail, aldus de rechter. Bovendien had de verhuurder haar e-mailadres op de huurovereenkomst vermeld. De rechter overwoog ook dat het schriftelijkheidsvereiste in de praktijk al vaker niet meer gevolgd wordt. Bovendien bevat de wet geen sanctie voor een opzegging die niet schriftelijk wordt gedaan. Deze lijn is in de rechtspraak vaker aangehouden.

Bewijs van de ontvangst van de e-mail

Maar wat nu als de geadresseerde ontkent dat hij de e-mail heeft ontvangen? In Nederland geldt de regel dat de verzender moet aantonen dat het bericht door de geadresseerde ook daadwerkelijk is ontvangen. Bij een deurwaardersexploot verklaart de deurwaarder dat en hoe de brief is bezorgd. Bij een aangetekende brief moet de ontvanger tekenen voor ontvangst. Bij deze verzendwijzen is er dus een bewijs van ontvangst voorhanden. Bij een e-mail ligt dat moeilijker. Weliswaar kan de verzender om een ontvangst- of leesbevestiging vragen. Echter de geadresseerde kan verzending van een leesbevestiging weigeren en een ontvangstbevestiging toont niet of de e-mail al dan niet in een spamfilter is blijven hangen of in de map ongewenste e-mail terecht is gekomen die wellicht automatisch wordt geleegd. Indien de e-mail de ontvanger niet daadwerkelijk heeft bereikt, heeft deze volgens de wet geen werking.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde op 20 september 2017 dat een bericht van de verhuurder, in dit geval een kennisgeving dat het einde van de tijdelijke huurovereenkomst naderde, geen werking had. De huurster stelde dat zij de e-mail nooit had ontvangen. Deze was misschien in de map ongewenste e-mail terecht gekomen, maar die werd automatisch geleegd. Het was vervolgens aan de verhuurder om aan te tonen dat de huurster de e-mail wel had ontvangen. Dat kon de verhuurder niet, dus gold de e-mail als niet verzonden en kon de huurster in de woning blijven wonen.

Als verhuurder heb je geen reparatiemogelijkheden meer als je de e-mail aan het eind van een termijn hebt verzonden. Als de huurder heeft geantwoord op het bericht, weet je zeker dat het is ontvangen.

Jaarlijkse huurverhogingsaanzegging per mail

Over huurverhogingen per e-mail zijn geen rechterlijke uitspraken gepubliceerd, maar het ligt voor de hand de rechtspraak over huuropzeggingen per e-mail ook hier toe te passen. Ook de wettelijke regels voor huurverhogingen zetten geen harde sanctie op het niet voldoen aan het schriftelijkheidsvereiste. Artikel 7:252 BW bepaalt dat, indien niet aan de eisen voor een huurverhogingsaanzegging is voldaan, de oude huurprijs blijft gelden, tenzij de ontvanger niet door de schending wordt benadeeld. De huurder zal niet worden benadeeld als hij de huurverhoging per e-mail ontvangt in plaats van per post, maar hij moet hem wel ontvangen. Ook hier geldt dus dat je als verhuurder een ontvangstbewijs moet hebben voor het geval de huurder gaat protesteren.

Hoe nu te handelen? De meeste verhuurders sturen de jaarlijkse huurverhogingsaanzegging nu per ‘gewone’ brief. Daarmee wordt voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, maar wordt er geen bewijs van ontvangst verkregen. De huurder kan de ontvangst van de brief simpelweg ontkennen. Aan alle huurders een aangetekende brief sturen is te veel rompslomp en bovendien erg duur. Indien de huurverhogingsaanzegging per e-mail wordt gestuurd wordt formeel niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, maar wij denken, gelet op de rechtspraak, dat de huurder dat niet aan de verhuurder kan tegenwerpen. Zeker niet als hij erkent de e-mail te hebben ontvangen. De e-mail geeft daarentegen, anders dan een gewone brief, wel de mogelijkheid om een bewijs van ontvangst te verkrijgen. Als u overweegt de huurverhogingsaanzeggingen voortaan per mail te sturen, is het dus aan te raden om in te stellen dat een ontvangstbevestiging wordt verzonden en bovendien te vragen om een leesbevestiging. Daarnaast is het verstandig de e-mail ruim voor het einde van de eventueel aanwezige termijn te versturen. Ondertussen wachten we de eerste rechterlijke uitspraak hierover af.

Lees ook: inkomensafhankelijke huurverhoging

Herziening Warmtewet eindelijk door de Tweede Kamer

De “oude” Warmtewet

De Warmtewet trad op 1 januari 2014 in werking. Het doel van de warmtewet is het beschermen van kleine verbruikers van warm water en warm tapwater tegen machtsmisbruik van leveranciers van warmte. Onder verbruikers werden verstaan zelfstandige huishoudens, en verbruikers in het midden- en kleinbedrijf aan wie warmte wordt geleverd via stadsverwarming, blokverwarming of via een warmte-koudeopslag. De leverancier levert via een warmtenet warmte aan de verbruiker. De leverancier kon een verhuurder van woonruimte (in een complex) of van bedrijfsruimte (zoals een bedrijfsverzamelgebouw) zijn. Op de leverancier rust een aantal vergaande verplichtingen, waaronder dat zij maximaal het tarief in rekening mogen brengen dat door de ACM is vastgesteld, en de verplichting om een warmteleveringsovereenkomst aan te gaan met verbruikers.

Kritiek

Er kwam van alle kanten kritiek op de wet. Zo bleek de wet geen rekening te houden te houden met het huurrecht, waardoor volstrekt onduidelijk was of en hoe de wet toegepast moest worden in huursituaties. Verhuurders die tevens leverancier van warmte waren (denk aan een complex van een woningcorporatie met blokverwarming) en dus onder de Warmtewet vielen, moesten  naast een huurovereenkomst tevens een warmteleveringsovereenkomst aangaan op grond van de Warmtewet. De huurder was namelijk niet alleen huurder maar  ook “verbruiker” op grond van de Warmtewet. Daardoor is niet duidelijk of het huurrecht moet worden toegepast of de Warmtewet of beide. Rechters blijken daar verschillend over te oordelen. Er heerste ook grote onduidelijkheid over de instantie die zich moest buigen over geschillen aangaande de kosten van warmtelevering: de huurcommissie of een zelfstandige geschillencommissie? Zo zijn er veel meer knelpunten, simpelweg veroorzaakt door slechte, onvoldoende doordachte wetgeving.

Evaluatie en herziening warmtewet

De minister heeft vlak na de inwerkingtreding van de Warmtewet aangekondigd deze te evalueren. In februari 2016 verscheen een evaluatierapport, dat voorzag in een groot aantal suggesties ter verbetering van de Warmtewet. Op 22 mei 2017 is een wetsvoorstel tot herziening van de Warmtewet ingediend. Onderdeel van het wetsvoorstel is dat verhuurders die tevens warmte leveren aan hun huurders niet meer (volledig) onder de Warmtewet zullen vallen. Dit is voornamelijk het geval bij woningcomplexen met blokverwarming (één centrale gasgestookte Cv-installatie). En daar zijn er heel veel van in ons land. Dat betekent dat de wijze van afrekenen van warmtekosten in dergelijke complexen weer gewoon volgens de gebruikelijke gang van zaken in het huurrecht zal plaatsvinden: afrekening op basis van de werkelijke kosten (van gaslevering) waarbij die kosten naar (gemeten of geschat) verbruik onder de complexbewoners worden verdeeld met de toepassing van eventuele correctiefactoren. Het maximumtarief per GJ is dan niet meer van toepassing. Hetzelfde geldt voor VvE’s die warmte leveren aan de appartementseigenaren: afrekening op basis van de werkelijke kosten en niet op basis van een wettelijk maximumtarief. Ook gemengde VvE’s (complexen waar zowel eigenaren als huurders wonen) zijn in het wetsvoorstel uitgezonderd van de werking van de Warmtewet.

Op 6 maart 2018 is het wetsvoorstel tot herziening van de Warmtewet aangenomen. Nog niet duidelijk is wanneer de wijzigingen worden ingevoerd. Laten we hopen dat dit heel snel gebeurt, want de huidige onduidelijkheid en de rechtsonzekerheid, die daarvan het gevolg is, duren veel te lang.