Hof Amsterdam: Airbnb in huurwoning mag niet

Er is veel te doen om Airbnb. De kranten staan vol met berichten over de overlast die het met zich meebrengt voor bewoners. Woningen worden permanent verhuurd. De overheid weet zich geen raad met het fenomeen en het blijkt lastig om te controleren of verhuurders zich aan de afspraken houden. Zo mag een verhuurder in Amsterdam niet langer dan 60 dagen verhuren, aan maximaal vier personen, het mag niet in een sociale huurwoning en moet er natuurlijk (toeristen)belasting worden betaald.

Verbod Airbnb

Andere steden, zoals Berlijn en Barcelona, hebben al een (gedeeltelijk) verbod op Airbnb ingesteld vanwege alle problemen die er daar worden ondervonden. In Berlijn is de verhuur van gehele appartementen verboden en in Barcelona mag het alleen in bepaalde wijken en in woningen waar de hoofdbewoner zelf aanwezig is. In Parijs mag je alleen verhuren als je ook nog een andere woonruimte hebt gecreëerd in een commerciële ruimte. En in New York mag je alleen verhuren voor langere tijd, waardoor Airbnb aan banden is gelegd. Dat mag namelijk alleen als je als verhuurder ook zelf in de woning verblijft en in de kleine appartementen in New York is dat praktisch onmogelijk.

Huurovereenkomst en Airbnb

De regels die de gemeente stelt staan los van de huurovereenkomst die een huurder van de woning heeft met zijn verhuurder. In de meeste huurovereenkomsten is onderverhuur, geheel of gedeeltelijk en voor lange of korte tijd, verboden. Meestal is er geen expliciet verbod op korte vakantieverhuur zoals via Airbnb. Dat komt natuurlijk omdat de meeste (model)overeenkomsten al enkele jaren oud zijn en Airbnb een redelijk nieuw fenomeen is. Het is al gebeurd dat huurders in procedures bij de rechtbank met succes hebben betoogd dat het algemene onderverhuurverbod in hun huurovereenkomst geen betrekking heeft op kortlopende verhuur via Airbnb. Die kwamen er dus mee weg. De rechtspraak over deze vorm van onderverhuur ontwikkelde zich steeds meer in een voor de huurder gunstige richting. Als de huurder maar een paar keer had onderverhuurd, en zelf ook nog eens in de woning verbleef – wat altijd werd gesteld – dan vonden de meeste kantonrechters dat de huurovereenkomst niet hoeft te worden ontbonden.

Bewijs

Het is voor de verhuurder vaak lastig te bewijzen dat zijn huurder onderverhuurt. Op Airbnb staan de adressen van de woning niet vermeld. De verhuurder kan onmogelijk alle appartementen die te huur worden aangeboden op internet controleren en zien of het om zijn woning gaat. Het is zoeken naar een speld in een hooiberg. Daarom is het lastig bewijs rond te krijgen. En als je al een advertentie hebt gevonden, is het nog maar de vraag hoeveel keer er is onderverhuurd. Airbnb wil die informatie in verband met privacy niet geven. En dat maakt dat de verhuurder een bewijsprobleem heeft. Huurders zullen stellen dat er wel een advertentie was, maar dat er nooit was verhuurd. Of dat hij zelf in zijn woning bleef en logees had. Als de verhuurder niet anders kan bewijzen, zal de kantonrechter de vordering waarschijnlijk afwijzen en mag de huurder in zijn woning blijven.

Hof Amsterdam maakt korte metten

Het Gerechtshof Amsterdam heeft begin 2017 een uitspraak gedaan waarin anders wordt geoordeeld. Dit is een belangrijke uitspraak, die mogelijk navolging zal gaan vinden bij lagere rechters. In de zaak die voorlag, ging het om een huurder van een sociale huurwoning (huurprijs € 600,- per maand) die zijn woning op Airbnb heeft aangeboden. Vast stond dat er 4 recensies waren achtergelaten op Airbnb. Het Hof was met de verhuurder van oordeel dat dit betekent dat er ongetwijfeld meer keer was verhuurd, want niet elke huurder laat een recensie achter.

En ook vond het Hof het argument van de huurder dat hij altijd gewoon thuis was wanneer er gasten kwamen, niet relevant. Want ook onderverhuur van een deel van de woning is in strijd met de huurovereenkomst. De huurder heeft ook nog gesteld dat hij niet wist dat hij niet mocht onderverhuren, omdat hij nooit was gewaarschuwd. Volgens het Gerechtshof had het de huurder bekend moeten zijn dat het niet mocht, want het stond in de huurovereenkomst dat onderverhuur niet was toegestaan. En het Hof heeft vervolgens de ontruiming van de woning uitgesproken. Deze huurder raakte zijn woning kwijt. De uitspraak is hier na te lezen.

En wat nu?

Deze huurder was tegen de lamp gelopen. En hij kwam er niet mee weg. Mogelijk leidt het arrest tot meer van dergelijke uitspraken, ook van lagere rechters. Het moet duidelijk zijn dat vakantieverhuur veel overlast en onrust met zich meebrengt. Het is een ernstige schending van het woongenot van omwonenden. Je zou maar naast een woning wonen die (permanent of tijdelijk) wordt verhuurd aan toeristen. Die houden er een ander leefpatroon op na: zij gaan overdag de stad in en komen ’s avonds laat (of zelfs ’s nachts) pas thuis. Met al het lawaai dat zij daarbij maken.

En wat te denken van commerciële verhuur van sociale huurwoningen? Die woningen worden gesubsidieerd (met een kunstmatig lage huurprijs) terwijl de onderverhuurder flinke bedragen kan verdienen. Bedragen tussen de € 70,- en € 100,- per gast per nacht zijn, zeker in Amsterdam, niet ongebruikelijk.

Het televisieprogramma Zondag met Lubach heeft op 26 maart 2017 een item besteed aan Airbnb. Hier is dat terug te zien. Ook hieruit blijkt dat er veel overlast is en dat het eigenlijk onacceptabel is om woningen op deze wijze te verhuren. Het doel van de deeleconomie wordt volledig voorbij geschoten door de (over)last die wordt ondervonden.

De ogen van rechters worden nu hopelijk geopend. Waarschijnlijk zullen meer ontruimingsvonnissen volgen. Als u vragen hebt kunt u contact opnemen met ons kantoor. Wij hebben ruime ervaring met Airbnb dossiers.

Signaleringen

Minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten

Een huurder van een zelfstandige woning, woonwagen of standplaats heeft recht op een minimumbijdrage in de verhuis- inrichtingskosten als hij wegens renovatie moet verhuizen of als zijn huurovereenkomst wegens renovatie of verwezenlijking van een op het gehuurde liggende bestemming wordt beëindigd. Die minimumbijdrage wordt elk jaar opnieuw door de minister vastgesteld. Het wijzigt telkens met het percentage van de inflatie over het vorige jaar (consumentenprijsindex). Per 28 februari 2017 geldt een minimumbijdrage van € 5.910,-.

Stand op beurs Vastgoedjournaal

Op 8 februari jl. vond in het Novotel het congres “starterswoningen – een gat in de markt” van Vastgoedjournaal plaats. Hielkema & co was daarbij aanwezig met  een stand waar deelnemers terecht konden voor juridische informatie over onder andere het onderwerp van het congres.

Business Meeting over woningdelen op 4 en 12 april 2017

Op 4 en 12 april 2017 organiseert het Vastgoedjournaal in samenwerking met Medici Living en Hielkema & co een bijzondere bijeenkomst over het fenomeen Woningdelen en de wijze waarop gemeentebesturen in ons land daarop reageren met regelgeving. Directe aanleiding is het plotseling per 1 januari 2017 gewijzigde beleid van de gemeente Amsterdam.

Deze Business Meeting gaat enerzijds over de praktische punten van woningdelen. Wat zijn de internationale trends en welke trends zien we in Nederland terug. Op welke wijze zal het woningdelen zich verder ontwikkelen in Nederland en hoe kunnen vastgoedeigenaren of hun intermediairs daarop in springen? Waarom is woningdelen interessant voor beleggers? Wat is het juridische kader van woningdelen? Wat zijn de verplichtingen van de vastgoedeigenaar of zijn intermediair en hoe ziet het te hanteren huurcontract eruit?

U krijgt een persoonlijke uitleg over woningdelen in Nederland van Fred Tromp, managing partner van Medici Living, een bedrijf dat ruim 4 jaar ervaring heeft opgebouwd als specialist in woningdelen. In het tweede deel zal Huib Hielkema ingaan op de juridische aspecten van het woningdelen. Daarbij zal naast de recent gewijzigde regelgeving in Amsterdam, ook het beleid in de andere grote steden van de Randstad aan de orde komen. De groep zal beperkt gehouden worden om ervoor te zorgen dat er ingegaan kan worden op vragen uit de groep.
U kunt zich hier opgeven voor deze Business Meeting.

Blokhokken: Ivens negeert de wetgever

Het zal u niet ontgaan zijn, dat per 1 oktober 2015 de WOZ-waarde onderdeel is gaan uitmaken van het Woningwaarderingstelsel (WWS), ook wel het puntensysteem genoemd. Daarmee zijn de schaarstepunten, de punten voor woonomgeving en woonvorm, en voor hinderlijke situaties komen te vervallen.

Per 1 oktober 2016 is er door voormalig minister van Wonen, Stef Blok, nóg een wijziging doorgevoerd in het WWS: bepaalde woningen in en om Amsterdam en Utrecht krijgen meer punten voor de WOZ-waarde. Het gaat om woningen kleiner dan 40 m2, die worden gebouwd (of ‘omgebouwd’ in voormalige kantoorpanden) in 2018, 2019, 2020, 2021 of 2022. In de volksmond hebben deze woningen de (ten onrechte niet positief bedoelde) naam “Blokhokken” gekregen. De regeling geldt alleen voor de zogenaamde COROP-gebieden Amsterdam en Utrecht, en strekt zich uit van Veenendaal, Wijk bij Duurstede, Vianen, tot Woerden, Aalsmeer, Purmerend en Eemnes. Voor een volledige opsomming, klik hier.

De bedoeling van de wijziging van het WWS is het stimuleren van de bouw van woningen die in het middensegment worden verhuurd (dat wil zeggen: boven de liberalisatiegrens van € 710,68, tot plusminus € 950,-). In de aangewezen gebieden is er een groot tekort aan betaalbare woningen in de vrije sector. Het gat tussen de sociale huur en de vrije sector is groot. Voor projectontwikkelaars en investeerders is het een stuk aantrekkelijker nieuwe woningen te realiseren als deze in de vrije sector kunnen worden verhuurd. Voor veel scheefwoners, die best zouden willen vertrekken uit hun sociale huurwoning, en starters zijn de huurprijzen in de vrije sector te hoog. Maar wel betaalbare woningen met huurprijzen in het middensegment zijn er veel te weinig. Huurprijsregulering in dit segment ontbreekt, waardoor de vraag de huurprijzen kan opstuwen. Een mooi voorbeeld van kleine huurwoningen voor starters in het middensegment is het project “De Lofts” in Amsterdam, waar 212 appartementen tussen 31m2 en 43m2, met een huurprijs tot € 950,- worden verhuurd. De oplevering is in 2018.

Aangezien de maatregel van Blok niet alleen in Utrecht en Amsterdam, maar ook in de directe omgeving van deze steden geldt, hoopt men dat ook in die gebieden meer van dergelijke woningen zullen ontwikkeld, waardoor de druk op de stad vermindert: een positieve ontwikkeling. Om te voorkomen dat de huurprijzen van deze woningen onder de druk van de vraag in de markt toch te hoog worden, dringt de wetgever er bij deze gemeenten op aan om de huurprijzen te maximeren via voorwaarden in erfpachtcontracten of via bestemmingsplannen. Voor die laatste mogelijkheid is een wetsvoorstel in aantocht.

Wethouder Wonen Laurens Ivens van Amsterdam (SP) is echter niet zo blij met deze aanpassing van het WWS. Hij vreest dat kleine woningen voor te hoge prijzen zullen worden verhuurd. Door drie leden van de Amsterdamse gemeenteraad is vorig jaar een motie ingediend met de titel “Stop de Blokhokken”. In de motie wordt het college verzocht om zich maximaal in te zetten om te voorkomen dat nieuwe, kleine woningen geliberaliseerd kunnen worden verhuurd. Zij vinden huurprijzen boven € 710 te hoog voor de ‘Blokhokken’.

De motie is op 31 januari 2017 aangenomen en de volgende uitvoeringsregels zijn vastgesteld door het college van B&W van Amsterdam:

  1. Voor nieuwe woningen kleiner dan 40m2 wordt in de erfpachtvoorwaarden een maximale huur onder de liberalisatiegrens vastgesteld;
  2. Bij de transformatie van kantoor naar wonen stelt de gemeente bij de vergunningverlening de voorwaarde dat woningen kleiner dan 40m2 een huurprijs onder de liberalisatiegrens moet hebben.

Het college hoopt dat het gevolg van de uitvoeringsregels is, dat projectontwikkelaars ervoor kiezen om grotere woningen in het middensegment te realiseren, omdat die wel boven de € 710 verhuurd kunnen worden. Het college heeft de directeur van de RVE Grond en Ontwikkelingen mandaat gegeven om in bepaalde gevallen een uitzondering op de uitvoeringsregels te maken. Daarvoor zullen nog criteria worden vastgesteld, zo staat in de brief van het college aan de gemeenteraad van 31 januari 2017 waarin de motie is aangenomen.

Ook de gemeente Utrecht heeft bezwaren geuit tegen de regeling, maar heeft, voor zover ons bekend, geen uitvoeringsregels bekend gemaakt om de wijziging in het WWS te omzeilen.

De gemeente Amsterdam blijkt een geheel andere visie op de woningmarkt te hebben dan de wetgever in Den Haag en kiest er willen en wetens voor in strijd met (de bedoeling van) de wetgever te handelen.

De huurprijs vaststellen: tips & valkuilen

Hoe stel je een goede huurovereenkomst op? Als verhuurder wil je natuurlijk een goede prijs voor jouw mooie huurwoning afspreken. Met dit verzoek ga je naar een makelaar en die regelt de rest. Het kan echter geen kwaad om je goed te laten informeren over de manier waarop een huurprijs wordt vastgesteld.

De huurprijs bestaat uit meerdere onderdelen, namelijk een deel kale huur, een deel voor servicekosten en nutsvoorzieningen (indien van toepassing) en een deel voor stoffering en meubilering (indien van toepassing). Al deze onderdelen kennen eigen regels op grond waarvan de hoogte van de bedragen vastgesteld moeten worden.

Kale huurprijs

De kale huurprijs hangt af van het woningwaarderingsstelsel. Bij de vaststelling van het aantal punten spelen verschillende aspecten van de woning een rol, zoals oppervlakte, verwarming, energie-index en de WOZ-waarde. U kunt heel eenvoudig een indicatie krijgen van het puntenaantal van uw woning via de website van de huurcommissie.

Indien het puntenaantal van uw zelfstandige woning een huurprijs aangeeft van meer dan € 710,68 dan is de huurovereenkomst geliberaliseerd en geldt contractsvrijheid. U mag dan met de huurder vrijelijk een huurprijs boven de € 710,68 afspreken. Geeft het puntenaantal een lagere huurprijs aan dan valt uw huurwoning binnen het gereguleerde segment en bent u gebonden aan de huurprijs die het puntensysteem als maximum aangeeft.

Nutsvoorzieningen en servicekosten

Naast een kale huurprijs voor het gebruik van de woning op zich betaalt de verhuurder voor de huurder vaak de rekeningen voor gas, licht en water en soms ook nog andere kosten, zoals belastingen. Met de huurder wordt dan afgesproken dat de huurder maandelijks een voorschot voor deze kosten betaalt. De regel is dat bij de huurder alleen de door de verhuurder werkelijk gemaakte kosten in rekening gebracht mogen worden. De verhuurder moet het voorschot daarom aan het einde van een jaar afrekenen. Zijn de door de verhuurder betaalde kosten hoger dan de voorschotten van de huurder? Dan moet de huurder bijbetalen en mag voor het komende jaar worden afgesproken dat de voorschotten worden verhoogd. Zijn de voorschotten echter hoger dan de werkelijke kosten van de verhuurder? Dan heeft de huurder recht op terugbetaling van het te veel betaalde.

Stoffering en meubilering

Indien een woning gestoffeerd en gemeubileerd wordt verhuurd, wordt doorgaans een vergoeding voor de ter beschikking gestelde inrichting overeengekomen.

In de praktijk blijkt dat deze post vaak als correctiemechanisme wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: De verhuurder wil voor zijn woning een bedrag van € 1.500,00 per maand ontvangen. Op grond van het woningwaarderingsstelsel mag echter maar € 700,00 voor de woning worden gevraagd. In de praktijk wordt het gat tussen de gewenste huurprijs en de toegestane huurprijs nog wel eens gevuld met een bijdrage voor stoffering en meubilering. Dit kan voor de verhuurder grote nadelige gevolgen hebben. De huurder kan namelijk naar de huurcommissie of naar de rechter gaan met een verzoek tot toetsing van de servicekosten (waar deze kosten ook onder vallen). De rechter of de huurcommissie gaan dan na of de gevraagde vergoeding redelijk is.

Voor het vaststellen van de vergoeding voor stoffering en meubilering (en dus ook de toetsing van de redelijkheid daarvan) geldt een uitgebreide berekening op basis van de waarde van de inboedel. Om de vergoeding te berekenen moet de waarde van de inboedel en stoffering worden vastgesteld door middel van bonnen of een taxatierapport. Vervolgens moet de afschrijvingstermijn worden bepaald. Dit is doorgaans 5 jaar, tenzij het om meubilering gaat die sowieso langer meegaat zoals bijvoorbeeld een laminaatvloer. Daarvoor kan een afschrijvingstermijn van 10 jaar worden gehanteerd. De waarde van de inboedel moet vervolgens worden gedeeld door 5 jaar om tot de waarde van de inboedel per jaar te komen en vervolgens weer door 12 maanden om tot de waarde van de inboedel per maand te komen. Deze waarde van de inboedel per maand is het bedrag dat maandelijks bij de huurder in rekening gebracht mag worden.

Stel: De waarde van de inboedel van de woning bedraagt € 12.000,00 en de afschrijvingstermijn is 5 jaar (dit kan dus per meubelstuk verschillen). Dan is de waarde van de inboedel per jaar (€ 12.000,00 : 5 =) € 2.400,00. De waarde van de inboedel per maand is dan (€ 2.400,00 : 12 =) € 200,00.

Indien de huurder een procedure tot toetsing van de servicekosten start, is het van belang dat de verhuurder de waarde van de inboedel kan onderbouwen door middel van een taxatierapport of aankoopbewijzen. Indien de meubilering al 5 jaar oud is bij aanvang van de huur zijn de aankoopbewijzen alweer achterhaald en zou officieel een taxatie nodig zijn. Als de verhuurder er niet in slaagt om de waarde te onderbouwen, loopt hij het risico dat hij wordt veroordeeld tot terugbetaling van (een deel van) de betaalde vergoeding voor stoffering en meubilering. Dat kan aardig oplopen.

Kortom: laat u goed informeren en adviseren voordat u uw woning verhuurt. Uiteraard kunnen wij u helpen bij het opstellen van de huurovereenkomst.

Veegwet wonen

Op 25 januari 2017 heeft de Eerste Kamer de “Veegwet wonen” aangenomen. De Veegwet wonen repareert met name omissies en tekortkomingen in de Woningwet, waar het gaat om de activiteiten die woningcorporaties mogen verrichten. Tegelijkertijd zijn er ook enkele (technische) wijzigingen aangebracht in andere wetten op het gebied van wonen, zoals het Burgerlijk Wetboek, de Huisvestingswet, de Leegstandwet en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Hier zitten ook correcties bij op de onlangs ingevoerde Wet Doorstroming Huurmarkt 2015.

Zo heeft de Wet Doorstroming Huurmarkt willen regelen dat huurders die tijdelijk een woning huren (voor een periode van twee jaar of korter) hun inschrijfduur ten behoeve van de woonruimteverdeling gedurende de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst behouden. Op die wijze wordt het de huurders makkelijker gemaakt om na afloop van de tijdelijke huurovereenkomst door te stromen naar een andere woning. Het behoud van de inschrijfduur had geregeld moeten worden in artikel 11b van de Huisvestingswet, maar door een fout in de samenloop van twee wetvoorstellen is dit artikel per ongeluk niet ingevoerd. Dat is in de Veegwet wonen nu alsnog rechtgezet.

Het overgangsrecht dat van toepassing is op de bij de Wet Doorstroming Huurmarkt ingevoerde artikelen over tijdelijke verhuur ondergaat een redactionele wijziging. In veel eenvoudigere bewoordingen wordt in artikel 208ha van de Overgangswet nieuw BW geregeld dat de artikelen 7:271, 274, 274a tot en met 274f, 275 en 277 BW zoals die sinds de invoering van de Wet Doorstroming Huurmarkt luiden niet van toepassing zijn op huurovereenkomsten die voor 1 juli 2016 zijn gesloten. Dat betekent bijvoorbeeld dat een tijdelijke huurovereenkomst voor twee jaar of korter of een jongerencontract niet eerder dan 1 juli 2016 kan zijn aangegaan.

De Wet Doorstroming Huurmarkt heeft de Leegstandwet aangepast: er is een extra categorie leegstaande woonruimte toegevoegd. De Veegwet wonen voert een paar wetstechnische correcties in de artikelen 15 en 16 van de Leegstandwet door. Daarnaast wordt artikel 18 aangepast. Dat artikel bepaalt dat er een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als de eigenaar van een leegstaand gebouw bij de aanvraag om een vergunning onjuiste gegevens verstrekt of als hij geen leegstandmelding doet. Door de wijzigingen wordt dit artikel leesbaarder en consistenter.

De Veegwet wonen zal op 1 juli 2017 in werking treden.